nadrukkelijk zich in zijn literaire debuut
manifesteert als een modern, geleerd en
zelfbewust schilder-literator die toegang
heeft tot de in die tijd toonaangevende
dichters- en schildersgroep (24).
Het 'Minne-mail' presenteert de samen
spraak tussen de jonge boer Dicke-Leen-
dert en zijn meisje Lijsje Teunis die op
haar beurt met de stadse vrijer en praal
hans, joncker Maerten, in gesprek raakt.
Uiteindelijk zwicht het meisje niet voor
de mooipraterij van Maerten maar geeft
ze de voorkeur aan haar boerenjongen:
elk blijft kennelijk bij zijn gelijke. De vrij
lange clausen brengen het hele arsenaal te
berde van argumenten voor en tegen het
leven in de stad of op het platteland;
voor het overgrote deel gaat het hier om
de bekende topoi die de lezer vanuit de
traditionele stedenlof (de laus urbisen
de verheerlijking van het landleven (de
laus runs) bekend moet zijn geweest (25).
Maar er is meer. Achteraan de Maech-
den-plicht had Cats in 1618 een 'Harders-
clachte' toegevoegd waarin de bedroefde
herder Daphnis treurt over de houding
van zijn beminde Galathea. Het meisje
heeft hem verstoten om de voorkeur te
geven aan het 'steetsche volckjen'. Het
betoog ontwikkelt zich tot een heuse ora
tio pro domo van de herder. Hij waar
schuwt zijn liefje uitvoerig voor het onheil
dat haar vanuit de stad bedreigt en be
pleit in niet minder heftige bewoordingen
de geneugten van het eenvoudige landle
ven. Het gedicht bevat op deze wijze een
waar florilegium van argumenten die aan
de bekende stadkritische loei en aan de
laus ruris zijn ontleend (26).
Precies van deze 'Harders-clachte' en de
daarin gebruikte argumentatie heeft Van
de Venne in zijn 'Minne-mail' dankbaar
gebruik gemaakt. De kleding van de her
derin die nu op 'een ander wijs gheset'
is, de galante maar geveinsde woorden en
hoofse begroetingen van de stadse vrijers,
de moeite en de zorgen die de stedeling
zich moet getroosten voor het winnen van
zijn dagelijks brood, de pronkzucht en de
hovaardij van de stadsmens die zijn hui
zen rijkelijk inricht en kostelijk bekleedt
met goudleer en tapijten, de noodzaak om
de poortwachters om te kopen, en ten
slotte de dringende vermaning om te
trouwen met zijn gelijke, het is slechts
een kleine greep uit de vele motieven die
we zowel bij Cats als bij Van de Venne
terugvinden (27).
Dat Van de Venne bij de redactie van
zijn 'Minne-mail' echter ook zeer concreet
de 'Harders-clachte' voor ogen had, blijkt
uit het volgende voorbeeld van meer di
recte ontlening en vrije bewerking. In de
'Harders-clachte' staat nl. te lezen:
Wilj'een vetten schapen bout,
Voor den roock, off voor het zout?
Ghy en houft niet eens te gaen
Daer de schamper Quanten staen.
(v.479-82)
Van de Venne varieert en amplificeert
deze verzen tot:
Wil'm een smijghen vetten bout,
Off een hachjen in het sout
Van een Schaep, off Os, off Kalfje,
Wilm' een hooffje, off een halfje;
(Niemant van ons hoeft te gaen
Daer de smeere-pens-luy staen).
(v.527-32)
Het is slechts één voorbeeld uit de vele
(28).
Met deze onbetwistbaar aemulatieve adap
tatie van Cats' gedicht heeft Van de Ven
ne aansluiting gezocht bij een literator die
voor de Zeeuwse dichterskring en meer in
het bijzonder voor de gebroeders Van de
Venne gold als één van de meest toon
aangevende figuren op literair vlak. Bo-
1 3