nagedachtenis van L. Rens. Red. G. van Eemeren en
F. Willaert. Leuven, Amersfoort 1986, p.257-269.
Niet alleen over het ontstaan van de bundel maar
ook over het schilderij dat de publicatie van de
Zeeusche Nachtegael vastlegt: H. de la Fontaine
Verwey, Uit de wereld van het boek. Dl. 2. Amster
dam 1976, p.67-69 en J.E. van Roosmalen-Mann,
'Cats' illustrator: Adriaen Pietersz. van de Venne'. In
Visies op Jacob Cats en zijn tijd. Bulletin van de
Werkgroep Historie en Archeologie van het Konink
lijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen,
(1978), nr.28, p.10-27 en 88-90, i.h.bijz. p.27.
Een afbeelding van het schilderij is opgenomen bij
het artikel van L. Strengholt elders in deze bundel
(afb.8).
11. J. Smit, 1596-1687 De grootmeester van woord
en snarenspel. Het leven van Constantijn Huygens.
's-Gravenhage 1980, p.95-96.
12. Tot Adriaens materiële bemoeienissen met de
Zeeusche Nachtegael behoren niet alleen zijn ont
werpen voor de verschillende illustraties uit de bun
del maar ook de volgende poëtische bijdragen: (a)
het uitgesponnen gedicht 'Zeeusche Mey-clacht' (dl.l,
p.55-68; over dit gedicht: K. Porteman, o.c. (n.5)),
(b) het vaak ten onrechte aan Apollonius Schotte
toegeschreven 'Dubbel-boere-praetje' (dl.l, p.53-54;
over deze toeschrijving: M. van Vaeck, o.c. (n.10),
p.267; cf. over het in dit gedicht gebruikte procédé
van de homonymie M. van Vaeck, 'Adriaen van de
Venne and his Use of Homonymy as a Device in
the Emblematical Process of a Bimedial Genre'. In
Emblematica 3 (1988), p.101-119), (c) een bewerking
van psalm 100 (dl.3, p.57) en (d) telkens een kwa
trijn op de verso-zijden van de titelbladzijden voor
het tweede en derde deel (ondertekend met A.P.
resp. I(ck) S(oeck) E(n) V(ind); cf. J.G. Frederiks,
o.c. (n. 10), p.90).
13. Jan Pietersz van de Vennes voorwoord in het
Sinne-mal 'Aen de soet vermaeck-soeckende Lesers'
(fol.H v°). Ook de editie van het Costelick mal uit
1623 diende samen met de Nachtegael te worden
ingebonden (cf. de mededeling op het titelblad van
deze editie: 'Hier kan by-ghevoecht werden de Zeeu
sche-Nachtegael, ende Tafereel van Sinne-malfvgl.
hierover verder M.A. Schenkeveld-van der Dussen,
o.c..(n.6)). Over het dichten als otiumzie o.m. M.A.
Schenkeveld-van der Dussen, 'De anti-idealistische
poëtica van een christen-burger, Joannes Six van
Chandelier'. In De nieuwe taalgids 76 (1983), p.291-
316, i.h.bijz. p.297-299.
14. Over dit genre van de 'cry5, cf. D. Coigneau,
Refreinen in het zotte bij de rederijkers. D1.2. Gent
1982, p.469-470. Wellicht heeft het succes van Huy
gens' Costelick mal en de in het Voorhout aanwe
zige modesatire Van de Vennes voorkeur voor dit
thema beïnvloed (over het Costelick mal en het
Voorhout, zie vooral J. Smit, Driemaal Huygens.
Vergelijkende karakteristieken van Constantijn Huy
gens' Batava tempe, 't Costelick mal en de Uytlan-
dighe herder. Assen 1966, p.22-116; Smit heeft het
ook over de antieke traditie van de modesatire).
15. Adriaens voorreden maakt nl. ondubbelzinnig
duidelijk dat zijn boertig-komische gedichten (nr.3
t.e.m. 10) de vrijers en vrijsters onder zijn publiek
beleren: vgl. nl. de daarin op fol.'iij r°-v° gehanteer
de uitdrukkingen als: 'goede waerschouwinghen aen
de jonckheyt, die te seer gheneghen zijn tot geck-
scheeren' (r.75-76), 'Derhalven wert noch verclaert,
en uytgebeelt, wat datter ontstaet uyt de ombesuysde
dommicheyt der jeught' (r.79-80) 'met bewijs, hoe de
geyle jonckheyt lichtelijck aen den bandt raeckt, door
jockigh spelen met Liefden-spoock (r.88-89) 'de
jeughd is toe-geeygent' (r.91), 'dienende haer tot een
lesse' (r.91), 'een waerschouwinghe aen d'Ouders'
(r.92-93), 'letten op de leughden-loop' (r.93) en 'met
Ouders raet is te werck ghegaen' (r.97-98).
16. E. de Jongh, 'Realisme en schijnrealisme in de
Hollandse schilderkunst van de zeventiende eeuw'. In
Rembrandt en zijn tijd. Brussel 1971, p.143-194,
i.h.bijz. p.164.
17. J. Cats, Silenus AlcibiadisMiddelburg 1618,
fol.****r°-****3v°.
18. Cf. J.G. Frederiks, o.c. (n.10), p.27-28.
19. Zie over deze personen i.v.m. de Zeeusche
Nachtegael vooral P.J. Meertens, o.c. (n.4).
20. Cf. over deze personen en hun relatie tot de
Zeeusche Nachtegael P.J. Meertens, o.c. (n.4). Uit
Van der Mijls gedicht (dl.2, p.33-39) blijkt dat de
predikant Johanna Coomans' bijdragen tot de Zeeu
sche Nachtegael waren toegezonden (v.33-40). Samen
met dit galante eerdicht voor Coomans stuurde hij
dan zijn 'Geestelijcke Mey-plantinge' (p.39-42) terug
als zijn bijdragen aan de Zeeusche Nachtegael.
21. Cf. J. Cats, Maechden-plicht, Middelburg 1618,
fol.*2r-*3v en **r. Over de achting die Anna Roe
mers genoot in de toenmalige Nederlandse en Mid
delburgse literaire kringen, cf. M.A. Schenkeveld-van
der Dussen, 'Anna Roemers Visscher: de tiende van
de negen, de vierde van de drie'. In Jaarboek van
de maatschappij der Nederlandsche letterkunde te
Leiden 1979-1980, p.3-14 en P.J. Meertens, o.c. (n.4),
p.220-221.
22. P.J. Meertens, o.c. (n.4), p.221. Op 22 juli 1622
was het privilege voor de bundel reeds gegeven.
23. Coomans' 'Wapen-schild' vindt men in het eerste
deel van de Nachtegael op p.1-6. Coomans' gedicht
blijkt in verschillende opzichten een duidelijke re
pliek te zijn op Cats' poëem: niet alleen refereert
het eerste deel van Coomans' gedicht expliciet aan
de publicatie van Cats' 'Wapen-schilt', daarnaast
herinnert het tweede deel met de anafore constructie
rond Tong' aan Cats' anafore constructie (eveneens
in het tweede deel) rond het woord Tros'; het
derde deel van Coomans' gedicht herneemt Cats'
anafore constructie rond 'cruyt'. Daarnaast is ook de
gravure voor Coomans' gedicht op dezelfde manier
21