geconcipieerd als de gravure uit de Maechden-plicht. Cats' opdracht aan Anna Roemers in de Maech- den-plicht luidt: 'AENDE Eerbare, Achtbare, Const-rijcke IONCK-VROV ANNA ROE MERS'. De opdracht wordt identiek hernomen in Coomans' lofdicht op Anna Roemers (dl.l, p.7-8). 24. Een samenvatting van het 'Minne-mail' vindt men bij P.J. Meertens, o.c. (n.4), p.240-241 en bij A. Ising, 'Een schilder-dichter uit de zeventiende eeuw1. In De Gids 1889 III, p.126-156, m.n. p.140-141. 25. De topiek van de laus urbis werd vooral ge inven tariseerd in G. Gementz, Laudes Romae. Ros- tochii 1918 en E. Kienzle, Der Lobpreis von Stadt und Landem in der alteren Griechischen Dichtung. Basel 1963. Zie verder ook C.W. de Kruyter in zijn editie van C. Huygens, Stede-stemmen en dorpen. Zutphen z.j., p.6-11. Over de laus ruris zie vooral A.-M. Lohmeier, Beatus ille. Studiën zum 'Lob des Landlebens' in der Literatur des absolutistischen Zeitalters. Tübingen 1981. Voor de Nederlandse literatuur vindt men hierover vooral gegevens in P.A.F. van Veen, De soeticheydt des buyten-levens, vergheselschapt met de boucken. Het hofdicht als tak van een georgische literatuur. Den Haag 1960. 26. Over de 'Harders-clachte', cf. D.J.M. ten Berge, 'Jacob Cats als renaissancistisch dichter'. In De nieuwe taalgids 69 (1976), p.111-117, i.h.bijz. p.112- 113. Zie verder ook G. Derudder, Un poète néer- landais. Cats, sa vie et ses oeuvres. La Haye 1898, p.240-258 en H. Smilde, Jacob Cats in Dordrecht. Leven en werken gedurende de jaren 1623-1636. Groningen-Batavia 1938, p.134-137. 27. Dat Van de Vennes 'Minne-mail' een daadwerke lijke navolging was van Cats' 'Harders-clachte' of de 'Galathea' werd in de secundaire literatuur nog niet opgemerkt. Wel suggereerde Kalff voorzichtig dat Van de Venne zijn 'Minne-mail' 'waarschijnlijk in navolging van Galathea rijmde', terwijl ook Meertens reeds noteerde dat Van de Vennes gedicht 'herin nert' aan de 'Harders-clachte' (G. Kalff, Studiën over Nederlandsche Dichters der zeventiende eeuw. Vondel, Cats, Huygens, Hooft, Camphuysen. Haar lem 1915, p.175 en P.J. Meertens, o.c. (n.4), p.240). 28. Enkele andere voorbeelden ter vergelijking: Harders-clachte, v.515-516 Carper, brasem, baers, en snouck, Is te vanghen met een houck, Minne-mail, v. 511-512 Braasem, karper, baars en snoeck; Dan noch sitten in een hoeck Harders-clachte, v.533-544 Wilje keese, groen als gras, Keese geel als maeghde-was, Die beneffens Parmesaen Magh op Heeren tafels staen? Wilje keese sacht en dwee, Wit als nieu-ghevallen snee? Wilje keese jong off out? Wilje boter geel als gout? Wilje stremmelis, off saen? Soete taerten. lecker vlaen? Room, ghewelt met geel van ey? Melck, gherechten veelderley? Minne-mail, v. 37-43 Kaasen zijnder, d'een deur d'ander Groene, geele, wit en ander. Graasde-butter as een Goud, Worter lydich wel geboud; Soete-melck gheroert mit eyers, Aer-gherecht ghekoockt mit beyers; Wafels, Taertten, lecker Vlaan Harders-clachte, v.35-50 Galathea, gheestich dier, Qorsaeck van mijn eerste vier, Oorsaeck van een vasten bant, Die mijn hart aen u verpant Als ghy, met een soeten lach, My coomt bieden goeden dagh. Soete meysjen, aerdich dinck, Soeter als een distel-vinck, Soet van singhen, en van praet, Soet van wesen, en ghelaet, Soet, maer dickwils op een uyr Weder uytter-maten suyr Somtijts macker als een lam, Somtiits felder als een ram; Somtijts swack, ghelijck een riet, Somtijts stijff, ghelijck een spriet; Minne-mal, v.250-268 Praaten altemets een broekje Van mijn kruydigh, moye Dier, Oorsaack van mijn vlammigh vyer; Oorsaack van mijn vorde loope, Oorsaack van mijn nietigh hoope; Oorsaack, dat ick tans moet staan Heel beteutert, en belaan. Soete beekje, lieve Lijsje! Soeter as een jong Patrijsje, Soeter as een suyge-lam, Soeter as een druyve-stam; Soeter as rosijne, vyghen, Soeter as men weet te ciyghen; Soet en dickwils op een uyr Weerom bitter, wrang, en suyr. Dan oock weer eens mack, en drolligh, 2 2

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1989 | | pagina 24