Kinder-lyck: 'Constantijntje, 't zalig kijntje, Cherubijntje, van omhoog etc.? (15) Eerlijkheidshalve dien ik u eraan te herin neren, dat Meertens zelf, waar hij spreekt over de zuivere taal (echt kenmerk van de nieuwe tijd!) in de Zeeusche Nachtegael, opmerkt: 'Op een enkele uitzondering na zijn ze (d.w.z. de medewerkers aan de bundel) aan het rederijkersvers ontgroeid'. Hij voegt er een belangrijke vingerwijzing aan toe: 'en door bemiddeling van Cats en via deze dichter van Heinsius, onder invloed van de Klassieken en de Franse Renaissance gekomen. Het is de Heinsius der in 1616 verschenen "Nederduytsche poëmata", die zij eren en navolgen' Meer tensp. 238). Hier slaat Meertens de spijker op de kop. Een zorgvuldige vergelijking van Heinsius' bundel en de ZN zou belangwekkende overeenkomsten aan het licht brengen. Of die invloed steeds via Cats verlopen is, mag men overigens betwijfelen. De intel lectuele elite in Zeeland was stellig in staat en in de gelegenheid, zich recht streeks op het voorbeeld van de Gentse nachtegaal te richten. In dit verband wil ik nog een opmerking naar aanleiding van Meertens kwijt, waar hij de poëzie van de Zierikzeese burgemeester Adriaen Hoffer in de ZN behandelt. 'Men verwondert zich er over, dat Cats in zo weinige jaren een zo uitgebreide kring van navolgers heeft verworven, want ook deze Hoffer heeft zich de Catsiaanse trant volkomen eigen gemaakt, en hanteert ze klaarblijke lijk met het grootste gemak' Meertensp. 231). Ik sluit niet uit, dat hier een ele ment van waarheid in zit. Maar ik meen toch in alle ernst, dat Hoffer eerder zelf de poëzie van Heinsius gelezen heeft. Want laten we goed beseffen: de catsi aanse versbouw is sterk verwant aan die van Heinsius en misschien zelfs in wezen aan de Leidse geleerde te danken. Dit Afb. 9. Adriaen Hoffer (1589-1644) een van de medewerkers aan de Zeeusche Nachtegael. zou met vele voorbeelden kunnen worden geïllustreerd. Men heeft, hoe dan ook, de poëzie van vader Cats wel eens wat te veel in een verstechnisch isolement ge plaatst ten opzichte van de Hollandse dichters. Er is meer dat op een Leidse (niet Am sterdamse) oriëntatie van de dichters van de ZN wijst. Zo komt er in Heinsius' Nederduytsche Poëmata een gedicht voor 'Cupido Honich-dief, uyt Theocritus' (16). Dezelfde titel heeft een gedicht in ZN: "Cupido Honich-dief' (17). Het is van Jacob Schotte, die in Leiden had gestu deerd en regent werd in zijn geboortestad Middelburg. Zijn vernederlandsing van Theocritus is wat uitvoeriger; maar het ligt voor de hand dat hij welbewust het spoor van Heinsius volgt. Verder herinner ik 2 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1989 | | pagina 31