van zaken in de moderne letteren, dat
men geheel openstond voor de nieuwe
trends. 'Zo kunnen wij het ook' hebben
de dichters of heeft althans een deel van
hen en hebben zeker de initiatiefnemers
van de Nagtegael gedacht. En ze wisten
wat ze deden. Het resultaat was een
bundel die er, naar de maat van die tijd,
wezen mocht.
Contacten
Een eigen identiteit - maar niet in een
steriel isolement. Zeeland participeert in
de ruimte van de Noordnederlandse cul
tuur. Dat kan ook gedemonstreerd worden
met behulp van de connecties tussen
Zeeuwen en 'anderen'. Apollonius Schotte
staat als lid van de Hoge Raad, maar in
zijn rol van literator, in contact met
Hooft: hij leest een deel van het hand
schrift der Neederlandsche Histoorien
(1631-1632) en Hooft hecht kennelijk
waarde aan zijn oordeel. Ik denk ook aan
Anthonie de Hubert uit Zierikzee, die in
1622 naar Amsterdam trok en daar deel
nam aan de zgn. Letterkunstige vergade
ringen, waar Hooft, Vondel, Reaal en hij
overlegden over kwesties van spelling en
taalvormen. Ik denk natuurlijk ook aan
Cats, de Zeeuw die pensionaris van Dordt
en raadpensionaris van Holland werd. Te
noemen valt het feit, dat de jonge Huy-
gens zich het patronaat van Cats liet
welgevallen voor het verschijnen van zijn
eerste echt belangrijke werken, 't Haegs
Voorhout en 't Costelick Mal (1622). De
jonge Constantijn had eerder een korte
periode van zijn vormingstijd doorgebracht
ten huize van de genoemde De Hubert in
Zierikzee, teneinde thuis te raken in de
advocatuur. Het verblijf van Anna Roe
mers in Middelburg, zo belangrijk voor de
Zeeuse Nagtegaelis aparte vermelding
waard. Zo is er ongetwijfeld veel meer,
dat duidt op een nauw verband tussen
wat zich op cultureel gebied in Holland
afspeelde en de culturele activiteiten in
Zeeland. Een aardig voorbeeld uit iets
later tijd kwam mij kort geleden onder
ogen. Vooral met betrekking tot de latere
decennia van de zeventiende eeuw kan
men gemakkelijk met de indruk blijven
zitten, dat er in een stad als Middelburg
cultureel weinig te beleven was. Maar dan
stuit je toch op een musicus, klokkenist,
organist, componist: Pieter Bustijn (over
leden 1729). Deze Bustijn schreef in 1682,
zo las ik in een uitgave van enige van zijn
composities, de muziek (voor drie stem
men en basso continuo) bij de psalmbe
werkingen van de arts Matthias van West-
huijse. Hij baseerde die composities op de
melodiën van Remigius Schrijver (overl.
1681), een man die eveneens overliep van
culturele bedrijvigheid en mogelijk Bustijns
leermeester was. Tekenend vond ik vooral
het volgende detail. In 1712 werd de
Lange Jan (van de Nieuwe Kerk waar
Bustijn organist was) door brand bescha
digd en gedurende de herstelwerkzaam
heden wordt Bustijn dan naar Amsterdam
genodigd om daar een carillon te inspec
teren en advies te geven voor een nieuw
klokkenspel. Zoiets wijst op een reputatie
die over de Zeeuwse wateren heen tot in
het hart van Holland was doorgedrongen.
Een niet te verwaarlozen factor in het
ontstaan van een bovengewestelijke een
heid (tot op zekere hoogte, zeker) in de
vrije Nederlanden is de mobiliteit der
hervormde predikanten. Deze mensen
worden dikwijls van de ene plaats naar de
andere beroepen, en als ze verhuizen,
hebben ze toch in de streek die ze verla
ten tal van contacten gelegd, die vervol
gens onderhouden kunnen worden. Is er
onderzoek naar dat verschijnsel gedaan, zo
vraag ik me af - ik denk aan vragen als:
welke gemeenten blijken op dit punt nauw
verbonden te zijn, zo namelijk, dat ge
meente A vaak predikanten levert voor
gemeente B? Een voorbeeld van verplaats-
3 3