tot doctor in de geneeskunde in het Fran se Caen. Terug in de Republiek (waar hij eind 1618 in Breda Descartes ontmoette) werd hij docent aan verschillende Latijnse scholen. Eerst in Utrecht, later in Rotter dam en gedurende de laatste tien jaar van zijn leven in Dordrecht. Vooral in die laatste periode vond Beeckman aansluiting bij de internationale wetenschap, maar tot publicaties van zijn opmerkelijke bevindin gen op fysisch en natuurfilosofisch terrein kwam het niet. Toen hij in 1637 stierf, het hij alleen een wetenschappelijk dag boek na, het Journael, dat na enige tijd zoek raakte en pas in deze eeuw door de onvolprezen Cornelis de Waard werd teruggevonden en werd uitgegeven (10). In verband met de hypothese van Frijhoff zijn nu een paar punten in Beeckmans biografie van speciale betekenis. Het eerste punt betreft het relatieve isolement waarin Beeckman in Zeeland verkeerde. In Middelburg behoorde hij tot het immi grantenmilieu, zoals ook wel büjkt uit het feit dat bij zijn doop op 1 januari 1589 alle vier de doopouders Zuidnederlandse immigranten waren. Zoals we uit het Journael weten, onderhield Beeckman ook later vooral contacten met andere leden van die Zuidnederlandse immigrantenge meenschap. Zowel hijzelf als zijn vader stonden bijvoorbeeld op goede voet met Philippus Lansbergen, ook toen deze nog in Goes woonde. De gegevens zijn be perkt, maar het is heel goed mogelijk dat Lansbergen een rol heeft gespeeld bij de eerste vorming van Beeckmans weten schappelijke belangstelling en zijn studie in de geneeskunde. In hoeverre de Zuid nederlandse immigranten in Zeeland na 1590 net als elders in de Republiek poli tiek en maatschappelijk op een zijspoor gezet zijn, wat hun isolement (tijdelijk) versterkte, is mij niet bekend (11). Belangrijker dan de plaats van de familie Beeckman in de Middelburgse samenle ving is evenwel het isolement waarin Beeckman verkeerde toen hij van 1611 tot 1616 kaarsenmaker was in Zierikzee. Zoals uit zijn dagboek valt op te maken, was de kring van vrienden en bekenden daar zeer beperkt. Hij kon het zeer goed vinden met zijn jongere broer Jacob, die als praeceptor aan de plaatselijke Latijn se school was verbonden en hij onder hield goede betrekkingen met de regent en koopman Nicolaes van Heyst, voor wie hij wel eens wat reparaties uitvoerde. Maar de wetenschappelijke contacten zijn vrijwel geheel afwezig, zoals ook van participatie in het plaatselijke letterkundi ge leven geen spoor te bekennen is. Toch zijn die Zierikzeese jaren van grote bete kenis geweest voor Beeckmans natuurwe tenschappelijke ontwikkeling. In Zierikzee begon hij zijn Journael bij te houden en in Zierikzee begon hij met de uitwerking van de grondgedachten van zijn mechanis tische natuurfilosofie. Zowel zijn traag heidsbeginsel als zijn corpusculaire mate rieopvatting komen in de jaren rond 1615 voor het eerst goed uit de verf. Ik zal niet beweren dat hij in Zierikzee voor het eerst die grondbeginselen voor zichzelf heeft geformuleerd; waarschijnlijker is het dat hij al tijdens zijn studietijd in Leiden op dergelijke gedachten is gekomen. Maar het is een feit dat hij ze pas in het rela tieve isolement van Zierikzee, zonder regelmatig contact met geestverwanten, is gaan uitwerken en toepaste op concrete natuurkundige problemen. Wat dat betreft mag gerust worden gesproken van een vruchtbaar isolement (12). Ook in een heel ander opzicht was Beeckman iemand die wat terzijde van de hoofdweg stond. Kerkelijk gesproken behoorden hij en zijn vader tot een rand- groepering in protestants Middelburg. Vanaf 1597 had zijn vader het met tus senpozen aan de stok met de gerefor- 5 1

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1989 | | pagina 53