daarbij prijs stellen op de inbreng van Beeckman. Zo komt het in 1626 tot de oprichting van een 'Collegium mechani- cum', dat elke twee weken bij elkaar kwam en waar allerlei technisch-weten- schappelijke vraagstukken besproken wer den. Soms trad men zelfs handelend op, zoals in het kader van de verzanding van de Maas voor Rotterdam, toen het gezel schap ter plaatse de situatie ging bekij ken. Beeckman voerde met dit gezelschap ook proeven uit om te bekijken of een horizontaal draaiende molen effectiever gebruik zou maken van de windkracht dan de traditioneel verticaal draaiende molen. In Dordrecht onderhoudt Beeck man niet alleen levendige contacten met plaatselijke geleerden, zoals de predikant Colvius, die hem geschriften van Galilei te lezen geeft, maar wordt hij ook opgeno men in het internationale verkeer van geleerden. Beeckman mag zijn Journael dan nooit gepubliceerd hebben of op basis daarvan een boek hebben geschre ven, zijn belangrijkste denkbeelden op het terrein van de fysica vonden toch wel degelijk hun weg naar de internationale Republiek der Letteren via de correspon dentie met vooral de Franse geleerde Marin Mersenne, die wel eens de secreta ris van geleerd Europa is genoemd. 4. Zeeland als wetenschappelijke periferie De tegenstelling tussen het isolement in Zeeland en de opname in de Hollandse en zelfs internationale geleerdenwereld daarna suggereert een alternatieve ver klaring voor wat ik het raadsel van de Zeeuwse wetenschap noemde. Wat bij Beeckman opvalt en wat ook bij andere Zeeuwse beoefenaars van de natuurwe tenschap te merken valt, is hoe belangrijk de Hollandse connectie voor hen steeds is geweest. Dat de Zeeuwen in verschillende opzichten afhankelijk waren van hun Hol landse contacten kan met uiteenlopende voorbeelden aangetoond worden. De bota nicus Roels correspondeert met de grote Clusius in Leiden, Beeckman doorbreekt zijn isolement als hij een onderwijscarrière in Holland begint, de inspirator van de astronoom De Munck was de arts Stocke, die zijn wijsheid had opgedaan bij de Utrechtse, later Leidse hoogleraar Petrus van Musschenbroek en De Munck bleek later weer pijnlijk afhankelijk van het oor deel van een andere Hollandse geleerde, de Leidse hoogleraar Lulofs. Wijst dit er niet op dat de verborgen samenhang in de Zeeuwse wetenschapsbeoefening niet gezocht moet worden in Zeeland zelf, maar in het wetenschappelijk gesproken beter geoutilleerde Holland? Men hoeft geen eigen onzichtbaar gebleven Zeeuwse traditie te veronderstellen als de Zeeuwse onderzoekers door hun Hollandse contac ten in verbinding staan met een andere wetenschappelijke traditite. De situatie is enigszins analoog aan die bij de wetenschappelijke onderzoekingen die door Nederlanders en anderen zijn verricht in de gebieden die onder het bewind van de VOC stonden (13). In zuidelijk Afrika, Ceylon, Indië en Japan is veel en soms zeer origineel onderzoek gedaan, maar die koloniale natuurweten schap lijkt in hoge mate afhankelijk te zijn van enkele op zichzelf opererende figuren, zonder dat er van een doorlopen de traditie sprake is. Via een omweg bestond die samenhang en die traditie echter wel degelijk. Daarvoor is het nodig dat men de op zichzelf incidentele onder zoekingen in de koloniën in verbinding brengt met de wetenschappelijke infra structuur in het moederland, met de uit gevers, de verzamelaars en de universitei ten in de Republiek. DSar moet de door gaande lijn gezocht worden die op de overzeese posten van de VOC niet te vinden is. 54

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1989 | | pagina 56