Nu wil ik niet zover gaan om Zeeland in wetenschappelijk opzicht af te schilderen als een kolonie van Holland. Wat er in Zeeland aan wetenschappelijk onderzoek werd gedaan, werd gedragen door de Zeeuwen zelf en kwam niet tot stand op instigatie van Hollanders. We moeten ook in het algemeen oppassen de culturele hegemonie die Zeeland in het midden van de zeventiende eeuw verkreeg al te ver in de tijd naar voren te schuiven en al aan het eind van de zestiende eeuw als een vast gegeven te aanvaarden. Toch kan misschien al vroeg in de zeventiende eeuw de wetenschapsbeoefening in de Republiek als een hiërarchisch geordend systeem worden beschouwd, waarvan Holland het centrum vormde en waarin Zeeland tot de periferie behoorde. Wat daarmee bedoeld wordt, kan mis schien verduidelijkt worden aan de hand van de universiteiten van Harderwijk, Fra- neker en Groningen die meer en meer tot de periferie van de Leidse universiteit gingen behoren. Die universiteiten in de periferie gingen bijvoorbeeld functioneren als kweekbak van hoogleraren voor Lei den. Zoals er een studie valt te maken van de mobiliteit van predikanten, van de ene plaats trekkend naar de andere, tot dat ze hun bestemming hadden gevonden in een grote stad in Holland, zo zou er ook een studie te maken zijn (en het materiaal daarvoor ligt al klaar) van de mobiliteit van hoogleraren, voor wie de Leidse universiteit de meest eervolle eind bestemming was. Dat predikanten en hoogleraren door hun wisseling van stand plaats als eersten het culturele systeem van de Republiek in werking tonen, is niet verwonderlijk. In beide groepen was de regionale binding getemperd door de band met een bovenregionale en zelfs internationale institutie, namelijk de kerk en de wetenschap. Om die reden kan men dus verwachten dat ze gevoeliger zijn voor regionale statusverschillen dan meer aan de regio gebonden beroepsgroepen. Deze aandacht voor het culturele systeem van de Republiek staat natuurlijk wel enigszins op gespannen voet met de ac centuering van het gewestelijk particula risme die we uit de hedendaagse ge schiedschrijving kennen. Dit is op zichzelf niet verwonderlijk: op politiek terrein do mineerde het particularisme nu eenmaal langer dan op het terrein van de cultuur in engere zin en zolang de geschiedschrij ving wordt gedomineerd door de politieke geschiedenis, zal ook het particularisme onevenredig grote aandacht krijgen. Wan neer we ons onttrekken aan de vanzelf sprekendheid van deze verhouding tussen politieke en culturele geschiedenis en de Republiek als een cultureel geheel be schouwen, en als we dan opnieuw het raadsel van de Zeeuwse wetenschap bekij ken, maar dan in ruimer perspectief, ver dwijnt misschien het raadselachtige van de situatie, zonder dat we onze toevlucht hoeven te nemen tot onbekende weten schappelijke subculturen en doorlopende onderzoekstradities. Noten 1. Worstelende wetenschap. Aspecten van weten schapsbeoefening in Zeeland van de zestiende tot in de negentiende eeuw (Middelburg, 1987); P.J. Meer- tens, Letterkundig leven in Zeeland in de zestiende en de eerste helft der zeventiende eeuw (Amster dam, 1943), 434, 478. 2. P.N.N. Eldering, "Middelburgs biologisch onder zoek in de 17e eeuw", in: Worstelende wetenschap 87-102, in het bijzonder 98. 3. H.J. Zuidervaart, "Astronomische waarnemingen en wetenschappelijke contacten van Jan de Munck (1687-1768), stadsarchitect van Middelburg", in: Worstelende wetenschap, 103-170. 4. Meertens, Letterkundig leven, 418. 5 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1989 | | pagina 57