WAT HET WATER HEEFT GESCHEIDEN, ZAL DE TAAL BIJEENVOEGEN:
ZESTIG JAAR ZEEUWSCHE VEREENIGING VOOR DIALECTONDERZOEK 1929-1989
Een van de meest intrigerende vragen
bij de bestudering van de geschiede
nis van de Zeeuwsche Vereeniging
voor Dialectonderzoek is: wat inspi
reerde de mensen van het eerste uur
tot deze opzet van een dialectwoor
denboek en deze uitwerking?
Hoe was een club van amateurs, die
bovendien in een tamelijk geiso-
leerde positie verkeerde, in staat
een omvangrijk dialectwoordenboek
te maken, dat op het moment van
verschijnen, na een voorbereidings
tijd van meer dan 25 jaar, hoogst
modern was en in zijn opzet zijn
gelijke nog niet kende binnen de
Nederlandse dialectologie? Zeker,
er bestond reeds een indrukwek
kende reeks grotere en kleinere
dialectwoordenboeken
Hoeufft staat aan kop met zijn
Bredaasch Taaleigen uit 1836.
De Bo geeft in 1892 zijn West-
vlaamsch Idioticon uit: Loquela
van Guido Gezelle, vorig jaar
nog onderwerp van een boeiende
voordracht, verschijnt tussen
1881 en 1885; een uitgebreid
Gronings woordenboek verschijnt in
1887, het is van de hand van Molema.
Met Opprel, Oud-Beierland, uit 1896
komen we een beetje in de buurt.
Zeeuwse studies zijn er volop in de
tweede helft van de negentiende eeuw:
Callenfels, 1851: over het taaleigen
van Sluis en 1855 over het Zuidbeve-
landsJ.H. Van Dale - dé Van Dale
1851: Bijdrage tot de kennis der
Kadzandsche taal": J. Kousemaker Pzn.,
1873, eveneens over het Zuidbevelands
Vorsterman van 0yen,1879: Aardenburg
en in 1902 verschijnt de eerste dis
sertatie over een Zeeuws dialect:
A. Verschuur, Klankleer van het
Noord-Bevelandsch (Amsterdam).
B. Faddegon, die later een interes
sante studie zal schrijven over
"Een Amsterdamse klankwet"- typisch
door
drJ.B. Berns
voor een Zeeuwse geleerde in de
diaspora- beschreef in 1911 het mede
klinkerstelsel van het "Noord-Beve
landsch" Maar in de geschiedenis
van de Nederlandse dialectologie
zijn ze, omdat ze zijn ondergebracht
in de afdeling "voor-taalgeografische
tijd", op hun waarde beoordeeld.
Deze woordenboeken en studies bieden
een grote hoeveelheid interessant
woordmateriaal, maar ze laten niet
zien hoe het dialect in elkaar zit.
De paragraaf "De moderne taalgeogra
fisch opgezette woordenboeken" kan
het Woordenboek der Zeeuwse Dialec
ten prijzen als het eerste voltooi
de omvangrijke woordenboek dat ook
werkelijk aan de eisen van die mo
derne taalgeografie voldoet.
Waar haalde juffrouw Ghijsen haar
inspiratie vandaanwie was haar
grote voorbeeld? Natuurlijk, ze had
Letteren gestudeerd; ze was zelfs
gepromoveerd op een proefschrift
over Betje Wolff dat nog altijd
aktueel isMaar in de dialectolo-
gische literatuur van haar tijd kon
ze nog geen voorbeelden vinden van
"moderne taalgeografisch opgezette
woordenboeken"
In "Vereenigingsnieuws"buitenge
woon boeiende literatuur, en wel in
nr. 3, februari 1930, wordt op veler
verzoek uiteengezet wat "de bedoe
ling der dialectlijsten" is.
Hier wordt meteen duidelijk dat er
vanaf het begin een opvatting is
geweest, die geheel in overeenstem
ming is met de ideeen van de moder
ne taalgeografie. Het werkplan is
de vrucht van nuchtere bezinning en
helder denkwerk.
Het doel nu van de vragenlijsten is
zoveel mogelijk vast te stellen:
1. Of een woord of uitdrukking
door geheel Zeeland wordt aangetrof
fen of slechts plaatseli jk voorkomt."
Dit is algemeen tegenover bijzonder
1 2