raren Kloeke (12:1931), Blancquaert
(13:1931), Weijnen (15 en 19: 1932),
H. Kern (16:1932), Van Ginneken,
Gielen enz.. Zo vraagt J. Gielen
naar de verspreiding en de ouderdom
van de g/h-wisseling in de Zeeuwse
dialecten, een vraag die zo gesteld,
mij zou doen reageren met: uw vraag
beantwoorden is uw studie schrijven.
Gielen wijdt er twee artikelen aan
(1928 en 1932) en brengt een hele
discussie op gang, waarin zich
Meertens en Verdenius mengen.
Wie nu na al die jaren de verschil
lende afleveringen van het
Vereenigingsnieuws doorleest, maakt
kennis met een klimaat van. grote
wetenschappelijke bedrijvigheid,
geconcentreerd op de Zeeuwse taal.
De taalgeografie was op dat moment
toonaangevend in de Nederlandse
taalkunde en Zeeland bleek niet al
leen een rijke mijn te zijn, maar
het was de eerste streek waar een
heel net van zegslieden en infor
manten beschikbaar was. Het moeten
bovendien informanten geweest zijn
van een intelligentie die uitging
boven het gemiddelde, echte Zeeuwen
dus. Dat bewijzen de aan hun voor
gelegde vragen, maar dat bewijzen
nog meer de wetenschappelijke pro-
dukten die op basis van hun ant
woorden tot stand zijn gekomen.
Want alles is controleerbaar.
Als de heer A. te B. informeert
naar het verschijnsel X, kan men in
de dialectologische literatuur nagaan
wat er van geworden is. Ik noemde
al de g/h-wisseling van Gielen.
De periode van samenwerken aan het
grote doel moet een gelukkige tijd
geweest zijn. Anders is het opti
misme niet te verklaren dat spreekt
uit de tekst van Vereenigingsnieuws
60, juli 1940: "Het doet ons genoe
gen U, zoals gewoonlijk in Juli,
wederom een nummer van ons Vereeni
gingsnieuws met dialectlijst te kun
nen aanbieden en dan volgt drie
alinea's later:
"Minder gunstige berichten hebben
we helaas te melden omtrent onze
kaarten van de letters A tot en met
F, welke voor druk gereed waren.
Wij hadden deze, naar wij meenden
zo veilig mogelijk, ondergebracht
in één der kelders van de
Provinciale Bibliotheek te Middel
burg, die, gelijk men weet onder
toezicht van het Provinciaal be
stuur extra-beveiligd waren.
Deze maatregelen hebben helaas niet
mogen baten.
Met vele andere kostbare Provinciale
documenten zijn ook onze kaarten
verloren gegaan. De letter G, groot
500 kaarten, en een even groot aan
tal van de letter H en volgende,
zijn gelukkig intact. Ze waren in
Domburg gebleven.
Doch ook het verlies van de letters
A tot en met F is niet onherstel
baar". Want de oorspronkelijke
woorden zijn er nog. Dit optimisme
na een bombardement, in een tijd zo
onheilspellend, bewijst eens te meer
dat de Zeeuwen hun wapenspreuk
"Luctor et Emergo" meer dan waard
zijn. Het is overigens opvallend
dat in dit bericht niets van kri
tiek op de oorlogshandelingen en
het optreden van de bezetter te
horen is. Bijna hooghartig wordt
hier meegedeeld: jullie krijgen
ons niet klein; zo'n verlies komen
wij wel te boven en we werken samen
weer verder. Want daaruit moet dr
Ghijsen de moed geput hebben, uit
de Vereeniging, de samenwerking.
Dat tegelijkertijd de oorlogsdrei
ging levensgroot aanwezig was
blijkt wel uit een briefkaartje van
10 november 1939 aan-toen nog drs
- P.J. Meertens, waarin juffrouw
Ghijsen onder meer schrijft:
"Vanmorgen zou ik op de trein stap
pen, maar met de troepenverplaat
singen en de intrekking der verloven
raadt iedereen mij af, althans de
eerste dagen te reizen."
Er bestaat een geregelde briefwisse
ling tussen Meertens en juffrouw
Ghijsen. De samenwerking tussen
beide instanties is uitstekend, de
toon is formeel, zoals dat betaamt
voor deftige Zeeuwen...
Ditzelfde briefkaartje laat ook weer
14