toog weer op: het dialect is ver wikkeld in een gedurige wedijver met de landstaal. Bijna alle geschreven taal is landstaal en het is de lands taal die heerst in bestuur en onder wijs, in de media en in de religieuze sfeer, in kunst en wetenschap. En zo lijkt het dialect meer en meer be stemd voor gebruik in het gewone alledaagse leven van huis, tuin en keuken, voor de gesprekken van alle dag tussen de zeeuwen onderling. Dat is zeker niet weinig, het is zelfs veel. Maar zoals ik gepro beerd heb duidelijk te maken: zulk gebruik is toch aan alle kanten ingeperkt. En daaronder lijdt het dialect We kunnen ons als dialectsprekers onmogelijk aan de landstaal onttrek ken, gesteld al dat we dat zouden willen. Misschien was dat in de een voudige plattelandsgemeenschappen van vroeger nog enigszins mogelijk. Ik stel me voor, dat je zo'n honderd jaar geleden als dorpsbewoner nog best met je zeeuwse dialect alleen kon volstaan. Radio en t.v. bestonden nog niet. Kranten waren nog schaars en voorzover ze er waren, werden ze door weinig mensen gelezen. Het onderwijs was beperkt, de wette lijke leerplicht ontbrak nog en voort gezet onderwijs was maar voor weini gen weggelegd op het platteland. Het leven speelde zich voor de meeste mensen af binnen de vertrouwde dorps gemeenschap, die naar buiten toe erg gesloten was. Wie op het dorp woonde, werd geacht het plaatselijk dialect te verstaan en liefst ook te spreken. De landstaal was voor velen niet of nauwelijks nodig, je hoefde die althans niet noodzakelijkerwijs te kunnen lezen of spreken. Een beetje verstaan moest je die liefst wel als je in de kerk kwam, want daar werd de landstaal gebruikt. In vele delen van Nederland kan deze toestand nog tot in de twintigste eeuw toe bestaan hebben. Ter illustratie: bij de gedwongen evacuaties in Zeeland tijdens de tweede wereldoorlog (1944).kwamen nog niet zo weinig inwoners voor het eerst van hun leven van hun ei land af In onze dagen is de situatie natuur lijk volslagen anders geworden, wat ook voor het dialect ingrijpende ge volgen gehad heeft en heeft. Een goeie beheersing van de lands taal is op het ogenblik voor iedere nederlander wenselijk, zo niet on misbaar geworden, zij het voor de een meer dan voor de anderEr zul len dan ook niet veel zeeuwen meer zijn die de landstaal niet op z'n minst redelijk kunnen lezen en ver staan. De landstaal goed spreken dat wil nog wel eens een probleem zijn, omdat vele dialectgebruikers daar toch te weinig praktische er varing mee opdoen. Zo heb ik een dialectsprekende kennis die zich onder landgenoten in het buitenland altijd onthand voelt vanwege het feit, dat ze zich mondeling eigenlijk al leen maar goed kan uitdrukken in het zeeuws. En dat betreft niet een oude re, maar een jonge vrouw. Zo bestaat het zeeuws voort, in de zware schaduw van de landstaal, schermutselend, wedijverend en vaak prijsgevend. Het zeeuws bestaat bij de gratie van de dialectsprekers. Laten die het erbij zitten, dan slijt het dialect weg. Nederlandse dialectsprekers zijn net als vele mede-europeanen tweetalig. Hun moe dertaal is niet de landstaal, maar het dialect. Dat is de taal van hun jeugd en allervroegste kinderjaren, de taal van het dagelijks leven bin nen de dialectgemeenschap. De landstaal is later aangeleerd, onder andere bij het onderwijs op school. Zulke tweetaligheid hóeft geen probleem te zijn, maar is het in de praktijk veelal wel. Beheer_ sing van het dialect hoeft de be heersing van de landstaal niet in de weg te staan, en omgekeerd, maar dat veronderstelt wel zeker taal inzicht, taalbewustheid en taalge voeligheid. Ook bewuste taalzorg. 37

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1989 | | pagina 39