komen. Niet ieder kan de energie
daartoe opbrengen helaas.
De schrijver hartelijk dank!
Voorts dank aan allen, die ons weer
rijkelijk van knipsels voorzagen,
woorden en uitdrukkingen voor ons
noteerden, en allerlei gegevens
verstrekten. Het is altijd weer ver
rassend, de tas op het secretariaat
te openen!
Per post ontvingen we o.a. Prat op
Plateen themaboekje over dialecten
en streektalen, met de ondertitel:
Goed gebekt in m'n eigen dialect.
Een uitgave van het Algemeen Plat
telands Jongeren Werk-APJW, een
samenwerkingsverband van de drie
landelijke organisaties: Platte
lands Jongeren Gemeenschap (PJGN),
Nederlandse Christelijke Platte
lands Jongeren (NCPJ), Katholieke
Plattelands Jongeren Nederland
(KPJN) (1989). Wij hopen zeker op
dit boekje uitvoerig terug te komen
- veel onderwerpen gaan ook ons ter
harte. Zijn er van al deze organi
saties geen afdelingen in ons dia
lectgebied? Van Zeeland vinden we
alleen het adres van onze Vereeni-
ging vermeld en één enkel Zeeuws
recept - goed dat we dit onder ogen
kregen, en nu maar hopen dat Zeeuwse
Plattelands Jongeren het ook lezen.
We zullen zien, wat hieraan is te
doen.
Als u deze aflevering van Nehalennia
ontvangtzijn we alweer dicht bij
Kerstmis. Uw secretaresse wenst u
allen prettige feestdagen en een
goed begin van het nieuwe jaar, in
de hoop dat in 1990 weer zoveel mo
gelijk reacties van onze leden op
het secretariaat binnen komen.
Met vriendelijke groeten!
E.J.v.d.B.
LANDBOUW
"In Nehalennia no. 73 heb ik een ar
tikel van dhr. P.J. Langeraad over
het leven op het platteland met aan
dacht gelezen", schrijft dhr. J.
Risseeuw uit Cadzand"Veel herken
ik en heb daar niets op aan te mer
ken. Misschien een kleine aanvul
ling. Het staepelhof kennen wij in
West Zeeuwsch-Vlaanderen ook, doch
men noemt het hier het 66p'of
Bij de meeste boerderijen komt of
kwam dit voorWanneer de schuur
volgetast was tot aan het hanebalk-
je en het graan nog niet allemaal
binnen was, dan was men genoodzaakt
één of meer hopen te zetten, soms
van paardebonen of van tarwe, gerst
of haverEerst ging men de stuuken
op het land tellen en aan de hand
daarvan wist men welke diameter de
hoop ongeveer moest hebben.
6 stappen voor 400 stuuken.
Het hopen bouwen was vakwerk. In de
schuur kon moeilijk iets fout gaan,
maar een óóp stond op zichzelf
Een hooivork of stok werd in het
middelpunt gezet en met een touw
kon men een cirkel goed trekken om
hier voetstro of musters aan te
brengen; dit tegen optrekkend vocht.
De hopenzetter was meestal de oudste
arbeider dus iemand met de meeste ervaring.
Ik herinner me nog, dat voordat be
gonnen werd, de hopenzetter soms
vroeg: "Baas, zullen we de schóóren
maar niet gereed leggen"?
De toesmakker op de hoop stond
niet te ver van de tasser af en
moest de schoven goed neergooien.
Ik hoor de tasser nog zeggen:
Mee de boutènden tegen m'n meszak.
Zo niet, dan kreeg hij een repriman
de. Een goede hoop moest zodanig
gebouwd zijn, dat iedere laag iets
uitstak bij de vorige, zodat het wa
ter kon afdruppen. Dan volgde de
waterlage die nog aanmerkelijk meer
uitstak dan de voorgaanden. Dit was
te vergelijken met de muurplaat bij
de goot aan een gebouw. Daarna werd
steeds ingetrokken tot de punt hele
maal vol was. Bleef er nog graan
over, dan werd nog een kêêtje tegen
de hoop gebouwd. De hoop werd mees
tal gedekt met riet, dat in de slo
ten gesneden werd.
Een kafput kwam ook op de meeste
boerderijen voor. Dit was toen de
verbrandput en een stortplaats voor
48