Waar het eerste weeshuis heeft ge staan is niet bekend, sinds 1573 was het gevestigd in de Korte Noordstraat op de plaats waar later het prove niershuis stond. Op het Noordpoort- plein werd in 1599 een nieuw Armwees huis gebouwd dat als zodanig 200 jaar heeft dienst gedaan. Omdat het Armweeshuis te klein werd, is dankzij een royale erflating van een zekere Lydia Boreys, op het Molen water een nieuw Burgerweeshuis ge bouwd dat in 1720 in gebruik werd genomen. Beide weeshuizen werden aanvankelijk door de Diaconie be heerd, sinds 1771 kregen ze elk een eigen bestuur van regenten. In 1812 wordt het Armziekenhuis ge sloten, 50 jaar later wordt het afge broken; op de oude fundamenten ver rijst het 2e Middelburgse Gasthuis. Voor de armwezen breekt er een zeer onrustige tijd aan. Ze worden eerst ondergebracht bij plaatselijke par ticulieren, later worden ze elders uitbesteed; sinds 1824 worden ze ver plicht opgezonden naar de koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid in Drenthe. Hieraan komt in 1843 een eind. In 1857 wordt er op de plaats van het vroegere Simpelhuis een nieuw Armweeshuis gebouwd. Gecombineerd met het naastgelegen Armziekenhuis vormt het het Gesticht no 2 van de Godshuizen. Omdat het aantal wezen steeds kleiner wordt worden in 1910 alle wezen in het Burgerweeshuis on dergebracht (gesticht no 3); bij ge brek aan verzorgden wordt het in maart 1929 gesloten en krijgt het de bestemming van huishoudschool. Vóór 1812 functioneerden alle boven genoemde instellingen zelfstandig; elk onder een eigen bestuur dat elk voor zich rekenplichtig was aan het stadsbestuur. Door de Franse over heid worden in 1812 alle instellin gen onder één bestuur gebracht. In 1815 krijgt deze Franse centrale bestuursinstelling de naam 'College van Regenten over de Godshuizen'. In 1815 beheert het College nog 4 Godshuizen: het Gasthuis, het Sim pelhuis, het Armziekenhuis en het Burgerweeshuis Verdeeld over een groot aantal hoofd stukken verhaalt het boek over de verpleegden en over hun kwalen, over diegenen die hen verzorgden en be handelden, over de gebrekkige gebou wen waarin ze waren ondergebracht, over de bestuurders en over de altijd te weinig geldmiddelen waarover deze konden beschikken. Opvallend - en dit geldt met name voor de twee hoofdstukken over de wezenzorg - is het schrijnende con trast tussen de officiële vroomheid die spreekt uit de opschriften, de openingsredevoeringen, uit de verzen die de wezen bij deze gelegenheden zongen en uit de dankwoorden door de verpleegden tot de regenten ge richt, en de rauwe werkelijkheid bin nen de toenmalige gestichten met hun dronkenschap, tuchteloosheid, zede loosheid, hun schreeuwend gebrek aan hygiëne en hun absoluut gemis aan enige privacy. Bijna steeds verhaalt de geschiedenis over mensen die in hun tijd behoorden tot de bovenlaag van de maatschappij Een systematische beschrijving van hen die, omdat ze of wees of arm, ziek, oud of gebrekkig waren, aange wezen waren op de steun van de ker kelijke of burgerlijke overheid, leert ons de kwalen van onze eigen tijd te relativeren. 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1990 | | pagina 17