MEDEDELINGEN VAN DE ZEEUWSCHE VEREENIGING VOOR DIALECTONDERZOEK Vragenlijst december 1990 N.a.v. vraag 2 kwam uit verschillen de plaatsen van ZVO de zegswijze: Ei j'm al's betint? (voorzichtig bij hem geïnformeerd); uit ZVW van dhr. W. Dierick (Adb): Ei j'al'n kêêr op d'aoge gesloog'n? en dhr. E. Steijns (Klz) schrijft: Je moet's hitsen. Al leen dit laatste vinden we in het WZD, betekenis: polsen. Op blz. 981 wordt tinte(n) genoemd voor LvA, LvH en ZB (langs een omweg informeren) op blz. 1023 heet het voor vrijwel al onze regio's uutslae(n), uut- slao(n)ne, nao. Na taffeseer nie bij 3a, worden we door de heren H. Eversdijk (Kpl) en A. Bierens (Kpl) herinnerd aan sniksnorrig (met horten en stoten) bij 3b door dhr. W.N. Rotte (Zr) aan: 't Liep als'n liere. Enkele an deren denken aan: 'tghieng as van eiges, eigens, eigenst (vanzelf)en mevr. A. de Pree (Col) schrijft: 't Blauwtje lóópt in 't veurtje, aol- les gaet van 't schaertje. Dhr. O. de Wilde (Cg) komt bij vraag 5 met voe de pinnen, dat volgens anderen, in heel Zeeuws-Vlaanderen wordt gebruikt, als iets voor de dag gehaald moet worden, maar dat in het WZD ontbreekt. Bij vraag 6 zeiden ouderen in ZVW (die het er niet mee eens waren, dat men beter bij leven schenken kan: 'Klêêjekik me nie uut vo't nao-bed- gaon. Vraag 9 bracht voor ons van meer dan één zijde, een verwant gezegde opDie a te dicht bie't vier zit, verbrandt z'n schenen. Bij vraag 10 werd gewezen op de be tekenis in overdrachtelijke zin: hij draait met alle winden mee. Overigens leverde de letterlijke tote trekker menig voorbeeld van het ge bruik van het woord tote naast wezen, waarop we later eens terug willen komen. Wat vraag 11 betreft, menen we, dat ons toegezonden woorden als afklop- ping, kotering, pandoering meer met afranselen te maken hebben dan met een stomp, die immers maar uit één korte beweging bestaat. In de zegswijze van vraag 14: het woord wieken staat niet in WZD. We hoorden het vaak gebruiken in de betekenis: vleugels. Nu komt dhr. W. Drooge (Ntg) met: Die heit 't lootje in de wieken, en daar weten we niet goed raad mee. Wie kan uitleggen, hoe dit gezegde kan zijn ontstaan? De uitdrukking van vraag 16 vinden we ook niet in WZD, wel het door enigen genoemde Kort (of kurt) ge- kêêrd: kortaangebonden, heetgeba kerd. Drs. A. Wagner (Sah) schreef n.a.v. vraag 22: ont is: vies. Die biekeuken is zo ont; da's onte kringe: persoon, die vïes is; Wad'n onte praet; 't Is 'n onterd; Dhr. G. Tanis (Odp) noemt 'n viezerik: 'n onterek. In WZD blz. 649 lezen we: 'ont, oent vuil, zie bij H: 'ont enz., ook voor afleidingen van dit woord. Opm.: de herkomst van het woord is onzeker, mogelijk juister onder O te plaatsen' Tot zover dr. Ghijsen in het WZD. Zolang de herkomst onzeker is, en op Goeree-Overflakkee nergens de letter h vóór de o van ont wordt ge bruikt, moeten wij wel aannemen, dat de apostrof vóór ont daar niet thuis hoort en zullen we voor het supple ment van ons Woordenboek de woorden ont plus vier afleidingen, van blz. 348 en 349 WZD, als 'ont, 'onterd, 'onterik, 'ontig en 'ontig(h)eid op onze lijst van de letter o overbren gen. De bij vraag 3b ontvangen uit drukking 't liep als'n lier(e) is zon der meer, bepaald geen specifiek Zeeuws dialect. Van Dale geeft de betekenis: het ging zonder haperen, 'n Lier was vroeger een soort muziek instrument, waarvan de snaren door een rad met een kruk werden bewogen. Ons WZD zegt op blz. 543: lier(e) klein draaiorgel a.e. riem, voor de buik hangend, met draaikruk opzij. Het woord komt in uitdrukkingen voor, 3 4

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1990 | | pagina 36