caties. De eerste geldt als catalogus en tentoonstellingsgids, de tweede is een meer algemene publicatie over de Romeinse tijd, gericht op school kinderen Deae Nehalenniae: monument uit de Schelde moet volgens auteur en museum directeur Frank de Klerk worden be schouwd als een vervolg op de bekende catalogus Deae Nehalenniae uit 1971. Dat is slechts ten dele waar. De Goese publicatie bevat immers nogal wat mate riaal uit die gids van 1971: kaarten, tekeningen, foto's van geëxposeerde altaren. Misschien is het beter om van een aanvulling op de gids van 1971 te spreken: de Goese catalogus bevat een aantal afbeeldingen van na 1971 gevonden altaren, o.a. de cat.nrs. 13 t/m 17. Deze betreffen stukken uit de collectie van het Muse um zelf, die in 1987 ter plaatse van het in de Oosterschelde verzonken heiligdom (bij Colijnsplaat) zijn opge vist door schipper Minneboo van de Kortgene 2. De in de catalogus afge drukte tekeningen van deze vondsten verschenen eerder in de archeolo gische kroniek over 1987 (Archief Zeeuwsch Genootschap 1988) en zijn vervaardigd door provinciaal archeo loog drs. R.M. van Heeringen; een bronvermelding in de Goese Deae Neha- lenniae was niet overbodig geweest. Handig is, dat in het beschrijvende catalogusdeel van de Goese gids het zelfde systeem is aangehouden als in de gids uit 1971. De Goese publi catie bevat voorts een aantal heldere inleidende en contextuele hoofdstuk jes over Nehalennia als 'Zeeuwse Venus' inheems-Romeinse tempels, altaren voor Nehalennia, haar dedicanten, scheepvaart, handel en de Nehalen- niaanse vondstgeschiedenis. Voor scholieren verscheen ter gele genheid van de tentoonstelling een onderhoudend boekje over de Romeinse tijd, waarvan de auteurskwestie wat nevelig blijft: het titelblad vermeldt per abuis Frank de Klerk als auteur, het colofon Nico Out van het Zeeuws Steunpunt voor Kunstzinnige Vorming -de eigenlijke auteur- als verant woordelijke persoon voor tekst en vormgeving. Jammer is dat de illus traties, die kennelijk uit zeer diverse bronnen afkomstig zijn - Asterix en Obelix bijvoorbeeld -, nergens worden verantwoord. De tekst echter is duide lijk en geslaagd. Met de vondst van de eerste Nehalennia-stenen (Domburg, 5 januari 1647) als uitgangspunt wordt een beeld van de hele Romeinse cul tuur gegeven: de stad Rome, de gods dienst, staatsinrichting, rechtsorde, wooncultuur, leger, kunsten enz. Het bekende offerprincipe do ut des weergeven als 'voor wat hoort wat' vind ik een schot in de roos. De oude associatie van Nehalennia's schouder manteltje met een veronderstelde 'Zeeuwse' klederdracht, toch al wat ongelukkig wegens de 19de- en 20ste- eeuwse connotaties van het begrip klederdracht, wordt in het scholieren gidsje te kras uitgedruktHaar kle ding lijkt op de rok en mantel die de vrouwen in Zeeland in die tijd gedragen hebben' (p. 3). Om bij de kostuumgeschiedenis te blijven: de opmerking dat de Romeinse toga een grote lap van (wol of) vlas is i.p.v. linnen stemt onbedoeld tot vrolijkheid(p (22). Maar dit zijn kleinigheden, even als de drukfouten en de tamelijk ma gere druktechnische vormgeving. Het scholierengidsje is een publicatie die ook los van de Nehalennia-tentoonstel- ling met plezier gelezen zal worden. Kunstenaarsmanifestatie '91 Kom over de brug; themanr. Ballustrada 5 (1991) nr. 2. 39 blz., afbn. en fotokatern. Redactieadres Oranjestraat 24a, 4532 BS Terneuzen, (01150) 96760. ISSN 0921-0148. Losse nrs. 5,50 (ver krijgbaar in de grotere boekhandel). Van het vier maal per jaar ver schijnende literaire tijdschrift Ballustrada (Zeelands enige periodiek op dit gebied) verscheen in september een themanummer over de Westerschel- de Oever Verbinding. De uitgave vond plaats in samenwerking met de beel- dende-kunstmanifestatie 'Kom over 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1990 | | pagina 22