en een grote wanneer er sprake is van een parochiekerk (of kapel). In wit zijn, even eens met grote en kleine cirkels, de neder zettingen en parochiekerken genoteerd die voor het eerst tussen 1250 en 1300 voor komen. Verder heb ik - maar dat was alleen voor de Zeeuwse eilanden mogelijk - met een klein kruisje de kerkdoipen aangegeven die op het oude land in de 16e eeuw be staan, maar vóór 1300 niet in de bronnen voorkomen. Dat zijn er niet veel. In een enkel geval zou het inderdaad een nederzet ting kunnen zijn die in 1300 nog niet be staat. Maar het gaat om zo weinig plaatsen dat ik denk dat het vooral aan de bronnen ligt, en dat de meeste van deze plaatsen al hebben bestaan, maar toevallig vóór 1300 nog niet in de bronnen voorkomt. Een voor de dorpsontwikkeling essentieel punt is de gigantische toename van het aantal parochiekerken. En wel zo, dat op het oude land al voor ca. 1300 de vorming van parochies afgerond is. Op Walcheren zijn van de vijf zojuist genoemde oude kerken er voor 1300 niet minder dan 31 afgesplitst, zodat er begin 14e eeuw 36 parochies zijn in plaats van vijf begin 12e eeuw (zie kaart II). Het betekent dat in deze periode voor eeuwen het voor ons zo ver trouwde patroon wordt vastgelegd van ener zijds kerkdorpen als de centrale nederzet tingen van de parochies en anderzijds daar omheen de verspreide boerderijen en hier en daar een gehuchtje. Dat deze vele kerkstichtingen mede moge lijk zijn gemaakt door de bevolkingstoe name is aannemelijk. Er moet toch een zeker aantal inwoners per parochie zijn, willen de pastoor en het kerkgebouw door de parochianen onderhouden kunnen wor den. En dan lijkt de geringe afstand tussen diverse parochiekerken toch wel op een aanzienlijke bevolkingsdichtheid te wijzen. Kijk maar eens naar de reeks: Meliskerke, St.Janskerke, Werendijke, Zoutelande, Boudewijnskerke, Ser Poppekerke en West- kapelle, met hemelsbreed een gemiddelde onderlinge afstand van nauwelijks 1,5 km! De bewoners van de streek, of ze nu met velen of weinigen zijn, moeten natuurlijk wel motieven hebben gehad om tot kerk stichting over te gaan. En die zijn er zeker geweest. Allereerst de religieuze drijfveer. Voor wat dat betreft zal er een grote stiu- lans zijn uitgegaan van de Gregoriaanse hervormingsbeweging, die verbetering van de zielzorg propageert en de gelovigen opwekt vaker, liefst wekelijks naar de kerk te gaan: iets waarvoor de vijf oude zeer uitgestrekte moederparochieszich niet al te best lenen. In Zeeland zijn deze ideeën vooral verbreid door de Norbertijnen uit Middelburg die daar in 1127 hun abdij inrichten. En dan is er verder speciaal in Zeeland nog een andere ontwikkeling die de stichting van parochiekerken bevordert, en die op haar beurt eveneens van groot belang is voor de dorpsontwikkeling. Ik doel hier op de vorming van ambachten, of - om de term van Dekker te gebruiken - de vier schaarambachten, zo ongeveer de voor lopers van onze gemeenten. Vermoedelijk gebeurt dit rond het midden van de 12e eeuw, waarbij elk vierschaarambacht een eigen schepencollege krijgt dat zich bezig houdt met bestuur en rechtspraak onder leiding van een schout, die ook wel am bachtsheer wordt genoemd. Tot de com petentie van de schepenen behoren onder andere zaken betreffende grondbezit, veld politie, dijkzorg, afwatering e.d. In Zeeland nu vallen die vierschaaram bachten tot in de 14e eeuw precies samen met de parochies. Dat is al zo volgens de bronnen uit de late 12e eeuw en het is in de 14e eeuw nog steeds zo. Het is ook in de Zeeuwse keuren, de wetgeving uit die tijd, min of ineer stelregel. En dat betekent dat steeds wanneer er een nieuwe parochie wordt gesticht er óók een nieuw vierschaar- ambacht uit een groter wordt afgesplitst. De parochiekerk vervult dan ook een rol in het rechtsleven: allerlei afkondigingen door schout en schepenen worden in de kerk gedaan en aanklachten worden in de kerk ingediend. En dit volledig samenvallen in Zeeland van parochie en vierschaarambacht, brengt ons weer bij de hausse in de parochiestichting. Dekker heeft zich in zijn studie over Zuid- Beveland intensief met dit probleem bezig gehouden en hij heeft verband gelegd met het feit dat in Zeeland, door het daar gel dende erfrecht, de functie van ambachtsheer deelbaar is. Dat wil zeggen, een am bachtsheer kan worden opgevolgd door bijvoorbeeld zijn drie zonen, die alle drie 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1990 | | pagina 66