de zaken toch anders te hebben aan
gepakt. Daar was het niet een ste
delijke functionaris, maar een gewes
telijke functionaris die de premiebe
taling op zich nam. Zo werden de
premies in Veere en soms ook in
Vlissingen uitbetaald door de ontvan
ger van de tol van Zeeland, een reeds
aan de Rentmeester-generaal bewesten
Schelde rekenplichtige functionaris.
In Brouwershaven betaalde tot 1612
de ontvanger van de convooi- en li-
centgelden de premies uit. In Middel
burg werden de zeehonden direct naar
het kantoor van de rentmeester-gene
raal zelf gebracht, waar de vangers
door zijn secretaris werden uitbe
taald.
Wilde de stedelijke of gewestelijke
functionaris zijn geld terugkrijgen
van de rentmeesters der domeinen,
dan moes.t hij hiervoor wel enkele be
wijzen op tafel leggen. Deze vroeg
zeventiende-eeuwse bureaucratie ging
als volgt in haar werk. In de meeste
steden moest de vanger van een zee
hond een door de uitbetaler geschre
ven kwitantie ondertekenen - vaak
gebeurde dit met een 'handmerk' -
waarmee hij of zij verklaarde de pre
mie ontvangen te hebben. Na een jaar
ging iedere premiebetaler met alle
kwitanties naar de rentmeester in
zijn district en kreeg het geld
van hem terug. Nadat ook de uitbeta
lers op hun beurt voor ontvangst
hadden getekend, voegden de rent
meesters de specificaties en de bun
dels kwitanties bij de andere bewijs
stukken bij hun rekening. Nadat de
rekeningen van de rentmeesters door
de Rekenkamer van Zeeland waren
gecontroleerd, werd er één exemplaar,
met alle bijlagen, opgeborgen in het
archief van de rekenkamer.y
Tussen deze tientallen meters bijla
gen bevinden zich dus jaarlijks enke
le specificaties en stapeltjes kwi
tanties voor uitbetaalde zeehonden
premies.
Veere
In Veere ging de wijze van premie
betaling er iets anders aan toe.
In de jaren 1596 to,t 1608 vond de
premiebetaling plaats door de ontvan
ger van de tol. Aanvankelijk was dat
Marten De Gast1" vanaf 1598 nam
Adriaen Valerius11, de beroemde au
teur van de 'Neder-landtsehe Gedenck-
clanck', deze positie over. Zij stel
den echter niet zelf een kwitantie
op. De kamerbode van de stad, Jan
19
Cloutingh maakte telkens wanneer
er een zeehond werd aangebracht een
document opwaarin hij verklaarde
dat de tollenaar het bedrag aan de
vanger had uitbetaald. Een handte
kening of handmerk van de vanger
ontbrak in dat geval, maar blijkbaar
was de verklaring van de kamerbode
voldoende. De Veerse tollenaar ging
met de door Jan Cloutingh onderte
kende verklaringen jaarlijks naar
Middelburg om het bedrag bij de rent
meester-generaal terug te vorderen.
Waren de naam van de vanger, het
aantal zeehonden en het uitbetaalde
bedrag door de jaren heen de sum
miere gegevens die in de kwitanties
vermeld werden, de in Veere door
Jan Cloutingh opgestelde verklarin
gen geven ons vaak meer informatie.
Dankzij deze overijverige kamerbode
kunnen we nu iets naders te weten
komen over de zeehondenvangst aan
het eind van de zestiende en begin
van de zeventiende eeuw.
De vangers
Vaak werden zeehonden min of meer
bij toeval gevangen door mensen die
op of langs het water werkzaam wa
ren. Ze kwamen regelmatig in de net
ten of fuiken van vissers terecht.
Zij waren waarschijnlijk blij weer een
concurrent uitgeschakeld te hebben
waarvoor ze bovendien nog een aardi
ge premie konden opstrijken. Zo ving
Legier Francke, een 'pinkman' (schip
per van een pink, een kleine vissers
boot) uit Veere tijdens het doen van
zijn 'neiringe omme cabilliau ende
schelvisch te vangen' op 13 december
1598 een zeehond in zijn 'houckwant'.
En op 18 augustus 1603 ving Jan Cou-
vant 's nachts in zijn sleepnet een
zeehond tijdens het vangen van spie-
4