DE PROBLEMATIEK VAN DE KLEINE KERNEN IN ZEELAND R.M.Th. Adriaansens De problematiek van de Kleine Kernen speelt al zolang er Kleine Kernen zijn. En dat is dan ook het aardige van deze his torische studiedag. Opkomst en verval; in het verleden, maar nu evenzeer in het he den. Voordat ik voor u het beeld zal schilderen op welke wijze wij in ons gewest met deze problematiek in deze tijd omgaan, moeten we eerst zien te definiëren waar we het over hebben. Klein is een relatief begrip. Definities van wat onder Kleine Kernen moet worden verstaan, verschillen nogal eens. Wij verstaan daaronder alle kernen met minder dan 3000 inwoners. Voor Zeeland betekent dit, dat 98 op de 117 kernen klein zijn. Gebruiken we deze definitie, dan mogen we ook niet spreken over kleine dor pen of gehuchten. Ook Sluis valt onder deze groep, en Veere. Eens trotse steden. De benedengrens is moeilijker vast te spij keren. Het gaat ons immers om die be- woningsconcentraties, waar sprake is van een gemeenschap, die als zodanig nog func tioneert. Wij hebben de grens wel gelegd bij die gemeenschappen, die nog over een schooltje beschikten. Een wat riskante af paling, omdat er zelfs zonder school soms van een echte levensvatbaarheid sprake is. Wat is nu de problematiek? Wel, dat is snel gezegd. De voortgaande schaalvergroting in combinatie met een versnelde vergrijzing zuigen het leven uit een kem weg. De voorzieningen verdwij nen, de jonge gezinnen trekken weg en de verpaupering dreigt. Dat is de problematiek en daar willen we iets aan doen. In zekere zin is hier sprake van een luxe probleem. Kleine Kernen zijn relatief duur, wanneer wij tenminste voor deze kernen die normen hanteren, die wij ook voor de gro tere broeders hanteren, althans binnen rede lijke grenzen. Denkt u aan de nutsvoorzie ningen gas, water, electriciteit, het ophalen van vuil, kabeltelevisie, het openbaar ver voer, etc. Veelal lange aan- en afvoerlijnen voor een relatief kleine groep mensen. En ook de bouw van enkele woningen is nu eenmaal duurder dan een grote bouw- stroom. In wezen is er ook sprake van een zekere paradox in het beleid. Zo staat in het natio naal ruimtelijk beleid concentratie van de bevolking, in met name grotere steden, hoog in het vaandel. Terugdringen van de mobiliteit vormt hier een kernpunt. Geluk kig heeft mede dankzij indringende actie van ons provinciaal bestuur, de leefbaarheid op het platteland ook een plaatsje gekregen in de Vierde Nota Extra, die in het najaar in de Tweede Kamer zal worden behandeld. De problematiek van de Kleine Kernen krijgt in Zeeland reeds geruime tijd veel aandacht en dat is ook juist. Niet alleen omdat het grote aantal Kleine Kemen een zwaar accent legt op het bewoningspatroon binnen onze provincie, maar toch vooral ook omdat de kwaliteit van onze leefomge ving voor een belangrijk deel door de Kleine Kemen wordt bepaald. En uitein delijk wonen daar ook Zeeuwen met gelijke rechten. Begin tachtiger jaren bleek specifieke aan dacht voor de Kleine Kemen geen luxe. De leefbaarheid liep snel terug. Woninkjes werden opgekocht om voor enkele weken per jaar als vakantie-onderkomen te dienen. Voorzieningen verdwenen en de verpaupe ring sloeg toe. Na enige experimenten op Noord-Beveland en Schouwen-Duiveland verscheen in 1984 de provinciale beleids nota 'Een dorp verder', waarin een beleid werd geformuleerd om de ontwikkelingen in positieve zin om te buigen. Er was spra ke van een twee sporen-beleid: 1. Aandacht voor de Kleine Kemen binnen diverse sectoren van het provinciale beleid. De sector onderwijs maakte zich sterk voor het behoud van tenminste één basisschool per kem. In de economische sfeer werd aandacht besteed aan de werkgelegenheid binnen de 37

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1990 | | pagina 95