kern. Met steun kwam zo bijvoorbeeld het
bedrijfsverzamelgebouw in St Maartensdijk
tot stand.
In het RO-beleid kwam de Kleine Kern
bijvoorbeeld in het streekplan aan zijn trek
ken. Via de financiële middelen uit de pot
van de Stads- en Dorpsvernieuwing kon ook
iets voor de Kleine Kernen worden gedaan.
2. Stimulering en ondersteuning van het
gemeentelijk beleid. Middels de worst van
financiële provinciale ondersteuning werd
getracht dorpsplannen met een integraal
karakter van de grond te tillen. Ook dit
spoor heeft goede resultaten tot gevolg
gehad. Overigens werd onzerzijds alleen
medewerking verleend wanneer er sprake
was van een directe participatie van de
bevolking. Een terechte eis, omdat er alleen
dan resultaten mogen worden verwacht als
de dorpsbevolking zich zelf wil inzetten om
de leefbaarheid van de eigen kern te ver
beteren.
Ik constateer dat dat beleid goed heeft ge
werkt. Er is veel bereikt. Ten overvloede
teken ik daarbij nadrukkelijk aan, dat wij
ons als provincie best wel een beetje op de
borst mogen kloppen maar dat het leeuwen
deel door de gemeentebesturen is geleverd.
Zo hoort dat natuurlijk ook, want het gaat
om de burgers van eigen gemeente.
Maar ik constateer ook, dat we er nog lang
niet zijn. De Kleine Kemen verdienen blij
vend aandacht. En dus zullen we ook in de
negentiger-jaren door moeten gaan met het
opstellen en het uitvoeren van dorpsplannen
om de leefbaarheid in de doipen in stand te
houden dan wel te verbeteren.
Schaalvergrotingsprocessen, het verlies van
functies, ontvolking, vergrijzing en ontgroe
ning zetten zich door.
Door de geleverde inspanningen zijn wel
degelijk successen geboekt, maar de ach
terstand is nog niet weggewerkt. Integen
deel, in een aantal regio's geven de ontwik
kelingen reden tot zorg. Bij ons geldt dit
met name voor dit aspect voor Zeeuwsch-
Vlaanderen, dat in deze zin als achterstand-
gebied kan worden gekenmerkt.
We redden het in deze gebieden ook niet
wanneer wij onze aandacht alleen maar
richten op de afzonderlijke probleemkemen.
Niet alle lokale voorzieningen zijn nu een
maal overal te handhaven. De blik zal moe
ten worden verruimd naar de regio, waar
moet worden gekeken naar de onderlinge
samenhang tussen de kemen en de streek-
centra, de sterke en zwakke kanten van de
kemen, om zo te komen tot een regionale
aanpak, waarbij tot een aanvaardbaar sa
menhangend geheel kan worden gekomen.
In de afgelopen jaren is hiermee een begin
gemaakt met bijvoorbeeld het ondersteu
ningsproject Kleine Basisscholen.
In 1990 is in dit licht ook een woningbe
hoefte-onderzoek in Zeeuwsch-Vlaanderen
gehouden, waarvan het veldwerk is af
gerond.
Nieuw beleid dus voor de Kleine Kern, ten
doop gehouden op de provinciale Kleine
Kemendag te Retranchement op 23 mei
1990, en in oktober van dat jaar in Hein-
kenszand tijdens het lustrumcongres van de
Landelijke Vereniging voor Kleine Kemen
nader aan de orde gesteld.
Bij het Regionale Kleine Kemen-beleid staat
het ontwikkelen van een toekomstperspec
tief voor de regio als geheel voorop. Je
moet dan wel goed weten waarmee valt te
scoren. Kennis van de zwakke en sterke
kanten kan daarbij niet worden gemist, en
dan moeten we er van maken wat er van te
maken valt. Ik formuleer dat met opzet zo.
De aandacht kan zich richten op voor de
hand liggende zaken als een goede sprei
ding, toegankelijkheid en kwaliteit van
regionale voorzieningen, op het versterken
van de regionale arbeidsmarkt. Maar wij
kunnen ook denken aan het uitstippelen van
fietsroutes waarbij de Kleine Kern wordt
aangedaan. Een cultuurhistorische route in
Zeeuwsch-Vlaanderen uitwerken ligt dan
eigenlijk voor de hand. Zo biedt de recrea
tie, een van de belangrijkste poten van de
Zeeuwse economie, zeker aanknopingspun
ten en dan niet alleen in de kuststrook.
En dan natuurlijk ook aandacht voor een
betere bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Ik voeg hier dan maar tegelijk een nieuwe
dimensie toe nu we toch over Zeeuwsch-
Vlaanderen praten. De grens is gelukkig
ook niet meer wat hij is geweest. Het
Vlaamse land heeft zich overigens nooit zo
erg aan de grenzen gestoord. Terecht is de
Kleine Kemen-problematiek in het kader
van de snel groeiende toenadering in Eure-
38