stellen, onder beheer van een deskundig bestuur, bijgestaan door een technisch ontwikkeld ingenieur, en die de noodige materialen voorhanden zouden moeten hebben, om in gevallen van gevaar onmiddellijk krachtdadige en doeltreffende maatregelen te kunnen nemen, waartoe de meeste polders in Zeeland thans niet in staat zijn"2. Het is opvallend dat in 1953, wederom na een watersnoodramp, dezelfde argumentatie voor polderconcentratie wordt gebruikt. Concreet resultaat inzake polderconcentratie leverde de discussie (althans in 1906) niet op. Ook bij de oprichting van de Zeeuw- sche Polder- en Waterschapsbond moet zijn gedachtengang over poldercon centratie een rol hebben gespeeld. In een brief van 12 december 1918 merkt hij op: "Het is ondergetekende, zoowel in de dagelijksche practijk van ons waterschapswezen als bij de stu die daarvan meermalen vreemd voor gekomen, dat er, waar er zooveel gemeenschappelijke belangen zijn, er zoo weinig samenhang en samen werking bestaat tusschen de verschil lende polders in ons gewest. Het be vreemdt dat in een land als Zeeland, een polderland bij uitnemendheid niet bestaat, gelijk in sommige andere pro vinciën het geval is, wat men noemt een VVaterschapsbond"3Die bond met de naam "Zeeuwsche polder- en wa terschapsbond" kwam op 18 maart 1919 tot stand en had dit jaar haar zeventig jarig bestaan kunnen vieren. Toen in 1921 de volgende aanleiding zich voordeed om het onderwerp pol derconcentratie in de Provinciale Staten van Zeeland aan de orde te stellen, bekleedde Dieleman inmiddels dubbele functies. Wat was namelijk het geval? De besturen van de Willem en Anna Jacobapolder op Sint-Phi- lipsland dienden een verzoek in om te mogen fuseren met de onwillige Kramerspolder. Dieleman verkeerde op dat moment in een positie dat hij meer invloed kon uitoefenen dan in 1906. Hij was voorzitter van de Zeeuwsche Polder- en Waterschaps bond en opnieuw lid van Gedeputeer de Staten. Als voorzitter van de bond, een bond, die voor de belangen van haar leden opkwam (en opkomt) ondersteunde hij het streven van de beide polderbesturen om te verenigen. Eerdere pogingen om tot een fusie te komen waren tot tweemaal toe mislukt. In het archief van de Water schapsbond is na te lezen hoe hij de besturen van de Willem- en Anna Ja cobapolder adviseerde inzake de te volgen tactiek voor de fusie 4. Tij dens de openbare behandeling van het verzoek in de vergadering van Provinciale Staten op 21 juli 1921 nam Dieleman stelling tegen het voorstel van Gedeputeerde Staten om het ver zoek wederom af te wijzen. Met het aannemen van het voorstel van G.S. zou men "een geheel verkeerden weg ten aanzien van de polders inslaan". Voorts, ik citeer Dieleman, "dat van de vele redenen, die de Regeering aanleiding geven om aan te sturen op vereemging van verscnillende ge meenten, er vele zijn, die voor de vereenigiilg van polders en water schappen gelden, terwijl er daaren boven nog vele andere redenen voor pleiten""Waar de loonen van het personeel steeds stijgen en men, om een goed waterbouwkundige te hebben, een goed salaris moet kunnen aanbieden, daar is het in het alge meen belang, wanneer men overgaat tot vereeniging van deze polders". Hoewel het in een discussie omtrent de concentraties op Sint Philipsland minder relevant is om te praten over waterschapsconcentraties in Oost Zeeuws-Vlaanderen, heeft Dieleman hier toch een lans voor gebroken, ik citeer: "van hoe groot belang het zou zijn, wanneer voor de uitwatering en bescherming der dijken in Oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen een waterschap werd gesticht". Voorlopig was deze concentratie nog niet aan de orde, de polders Anna Jacoba, Willem en Kramer werden bij besluit van Provin ciale staten van 18 juli 1922 gefuseerd 5. Later, datzelfde jaar 1921, diende 1 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1990 | | pagina 20