van Opdam. Reeds in de beginfase
van de bouw moest het toezicht wor
den uitgebreid omdat er fouten waren
gemaakt bij het maken van de krimp-
muren, slagdorpels en scheprad. Het
toezicht werd uitgebreid met Johan
Pikè, een Dordtse molenmaker. De
fundering bestond uit 180 juffers: dit
zijn zware houten heipalen die in de
grond werden geslagen. De "eerste
steen" van deze eerste poldermolen op
het eiland Tholen werd op 16 juni
gelegd door hoofdingeland Marinus
Geene. Willem Ista, een
Poortvlietse metselaar en zijn mensen
metselden de molenromp met ijssel-
steen in 137 i dag. Dit werk kwam
half oktober gereed. Spoedig daarna
zal de molen hebben gedraaid. Helaas
zijn het bestek en de tekeningen ver
loren gegaan en zijn er geen afbeel
dingen van deze molen bekend. Ge
zien de grootte van het afwaterings-
gebied zal deze watermolen tot de
grootste in zijn soort hebben behoord
(vlucht 28 of 29 m). Deze scheprad
molens konden het water maximaal
1,50 m opvoeren. Bij gunstige wind
zal de capaciteit bii een opvoerhoogte
van 1 m ruim 70 m3 per minuut heb
ben bedragen. Uit een resolutie van
1756 blijkt dat de poldermolen vol
deed. Het waterschap kon namelijk 's
Lands voetpad in de Pier Boldershoek
bij het Oude Kerkhof laten vervallen
omdat de Hoge weg na een verhoging
en door het gebruik van de
watermolen nu 's winters boven water
lag en te voet begaanbaar was.
Watermolenaars
De eerste molenaar Jacob Leenheer
werd met ingang van 1 oktober 1752
benoemd. Hij kwam vermoedelijk van
Rijsoord dat ten noorden van Dor
drecht ligt. Hij mocht vrij wonen in
het bij de molen gebouwde huisje en
twee koeien in de boezem laten gra
zen. Licht en turf werden door het
waterschap versterkt. Ook mocht hij
vis vangen en moest hij zijn groente
tuin goed verzorgen, alsmede de mo
lenberg en de doornheg rond de mo
len onderhouden. (Prikkeldraad om de
beesten buiten het bereik van de
wieken te houden kende men toen nog
niet). Naast molenaar was hij ook
sluiswachter. Na zijn overlijden in
1769 hebben zijn weduwe en zoon de
molen nog enige jaren bediend.
Nadien waren achtereenvolgens water-
molenaar Dirk Vermeulen, Reinier Wil-
lemse, Leendert Willemse, Frans Rijn
berg, Leenderd Brand, Domus Haze
en Leendert Willemse.
Schorvorming in de Krabbenkreek
De situatie aan de noordzijde van
Tholen is in de 19de eeuw sterk ver
anderd. Het voortdurend hoger wor
den van de schorren maakte in 1843
de bedijking van de Hollarepolder
mogelijk. Als gevolg hiervan slibde de
suatiekil van Poortvliet in een nog
sneller tempo dicht en lukte het de
watermolen alleen in zeer gunstige
omstandigheden het water in de boe
zem zo hoog op te malen dat er nog
water door de sluis geloosd kon wor
den. De molen zal in 1848 voor het
laatst hebben gedraaid. Inmiddels was
men begonnen met het verleggen van
de uitwatering naar de zuidzijde van
Poortvliet. In 1832 werd de sluis in
de Nieuw-Strijenpolder verbeterd en
in 1849 kwam de sluis in de Klaas van
Steelandpolder gereed.
Afbraak
Het waterschapsbestuur heeft hierna
geprobeerd van de minister van fin
anciën toestemming te krijgen om de
molen tot korenmolen in te richten.
Dit lukte echter niet omdat de min
ister vreesde dat de molenaar van
deze zeer afgelegen molen de belas
ting op het gemaal zou ontduiken. Het
waterschap ging tegen dit besluit bij
de Kroon in beroepdoch dit werd
verworpen. Op 15 september 1851
werd de bijna 100 jaar oude molen
voor afbraak verkocht aan metselaar
N. Krijger te Poortvliet voor ƒ1060,-.
Dit bedrag was iets minder dan het
waterschap de laatste 15 jaar gemid
deld jaarlijks had besteed om de molen
draaiende te houden. Met de van deze
4