te leggen. Aan de hoeveelheid was te zien of het een kind of een volwas sene betrof. Bij een overleden man lagen de bossen stro rechts, bij een vrouw links van de voordeur." Mevr. A. Wiebrens-Beekman (Bns) herinnert zich ook de bossen stro bij de voor deur, toen haar grootvader was ge storven (1908). Als meisje van zeven jaar mocht ze zien, hoe hij in de bedstee lag. Was iemand overleden, dan kwam de liekebidder met de oflegster om de do de af te leggen. Het bed werd uit de bedstee verwijderd, de dode op de matras gelegd en de deurtjes gingen dicht. Men moest vaak in hetzelfde vertrek verder "wonen". De gordijnen werden overal afgehaald - zelfs in de schuur. Na zes weken werden ze, schoon gewassen weer opgehangen. Drie dagen na het overlijden was de begrafenis. Op die drie dagen mocht niemand de deur uit. Wel was men druk bezig rouwkleren in orde te ma ken, te naaien, verven enz., waarbij ook buren en familie hielpen. Sommige vrouwen stonden erom bekend dat ze zo goed konden verven. Je kon op haar altijd een beroep doen. Ze hiel en je graag. Als de dag van begraven gekomen was, kwam heel de familie in het sterfhuis bijeen. De dominee herdacht de overledene in een korte preek, en na gebed wachtte men tot de klok ging luiden. Twaalf dragers stonden gereed om de kist op hun schouders te dragen, zodra de stoet gevormd was. Een zwart kleed dekte de kist. Dragers en familieleden had den allen een hoge hoed op. De naaste familie had om die hoed een lange crê pe sluier, die je bij de liekebidder kon lenen. In de straten die de stoet moest passeren waren voor de winkel ramen ook de gordijnen neergelaten, evenals bij de buren. Vrouwen gingen niet mee in de stoet. Die wachtten thuis tot de begrafenis voorbij was en de mannen terugkwamen. Dan werd koffie gedronken en een broodmaaltijd gebruikt. Dat werd in de oorlog '14— '18 vanwege de schaarste afgeschaft. Op de begrafenisdag kwam niemand nog buiten. De volgende dag moest het leven weer zijn gewone gang gaan. Tot zover een greep uit de herinnerin gen van mevr. Wiebrens, die ook nog meedeelt dat voor de naaste familie twee jaar en zes weken zware rouw gold. Zelf is ze dikwijls in de rouw geweest, ook als kind. Ze weet nog dat ze, toen haar opoe overleden was, voor het eerst met rouwkleren aan in school zat. "Ik was smoorverkouwen en zat maar te snuiven, totdat de meester zei: Jaantje snuit eerst je neus eens uit-en ik zei: Da kan nie, meester, ik ao nog gêên rouwneusdoek. Ik had wel een zakdoek met rode fi guurtjes bij me-maar dat kon niet, vanwege de rouw." De 90-jarige Joanne van Bru weet tenslotte nog te vertel len, dat wanneer een moeder in het kraambed gestorven was, en ze samen met haar kindje begraven werd, een witte luier op de kist lag. Ook als een baby'tje gestorven was, kwam zo'n luier op het kistje, dat door de vader samen met de lijkdienaar onder de arm naar het kerkhof werd gedragen. "Dat gebeurde nogal veel, ook in ons gezin - en dat vergeet je nooit." Mevr. D.K. Soldaat-Poortvliet schreef - alweer enige jaren geleden - in het dialect van Dirksland haar gedicht "Kinderbegrafenis" Stille in 't straelende zeumerlicht Leit lêêg in verlaete de straete De blinden van de raemen bin dicht Als was het 's avons laete Dan klinken stappen droef en zwaer Deur de zonovergote straete Zes mannen mit een kinderbaer Zo plechtig in zo gelaete Gêên klokke, gëên blommen voor 't kleine kind Het leefde nog mar zo'n hortje De moeder schrêêuwt d'r oogen rood Bie een klein kinderschortje Een kindje wier begraeve Op 'n straelende zeumerdag Toen hêêl de aerde ope Op vrucht te wachten lag. 30

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1990 | | pagina 32