met man en muis voor de kust van Walcheren Op 1 maart 1744 werd Anne ten grave gedragen De twaalfjarige Adriaan Anthony Brown bleef als wees achter. In de archieven vinden we hem in 1753 terug als waar nemend postmeester in zijn geboorte stad 8 De stad verleende deze belangrijke en begeerde functie, waarvan de in komsten aanzienlijk konden zijn. Het kwam voor dat personen met het ambt werden begiftigd, die het niet wilden of konden leiden. Een betaalde com mies beheerde in dit geval het kan toor. Aangezien Brown eveneens koop man was, is het mogelijk dat hij het geld opstreek, zich tooide met de ti tel en een ander het werk liet doen. Dat hij voor langere tijd van huis was blijkt uit een van september 1758 tot december 1758 door hem bijgehou den scheepsjournaal. Hij beschrijft hierin een zeereis van Gibraltar naar Veere, waar bij terugkeer "op den 20e december 's morgens de stadt met 13 schooten salueerde" Omstreeks 1760 is hij getrouwd met Sophia d'Assonvilleafkomstig uit Middelburg. Uit dit huwelijk is één zoon bekend Naast zijn functie als postmeester en zijn koopmanschap, was hij admini strateur van de "Sociëteit van de Oesterputten", de vennootschap die de oesterkwekerijen bij de Montfoortse toren exploiteerde. Door lidmaatschappen van het schut tersgilde en de rederijkerskamer kwam hij in contact met de gezeten burgers van Veere. Als een van de laatste steden in de Republiek had Veere nog een "Genootschap van de Rhetori- ka" met de naam "Missende Scholieren". Regelmatig kwam een groep belezen mannen bij elkaar in het Gildehuis op de Markt om gedichten voor te dragen. Aan het hoofd stond de zoge naamde "prins". Hij stelde een vraag, waarop de gildebroeders in dichtvorm antwoord gaven. Als voorbeeld van hun dichtkunst volgt hier een staal tje van hun kunnen. Bij de nieuwjaarsbijeenkomst op 3 januari 1769 werd door de prins, Jan Bijlevelt, de volgende vraag gesteld: "Koning Herodes wat man is hij ge weest daer men in de heijlige Schrif- tuer van leest Rethorica versoek nu de leden allegaar den anderen te wen- schen zegen in 't nieuwe jaar". Het antwoord van Adriaan Anthony Brown luidde als volgt: "Een monster was dien vorst, valsch driftig, ongenadig, voorbarig, wreed, jaloers, hovaardig, onbedagt, schoon na berouw hem volg, men zag hem dog gestadig hetzelve quaad weerdoen dat hem eerst schande aanbragt Ziet daar 't character van Herodis ruw gemaald Ontfang nu mijnen wensch o Veersche Redenaaren. Ik smeek dat eer en heil van boven u bestraald Nu niet alleen, maar nog een volle reeks van jaaren "11. Ondanks zijn contacten met de Veerse elite bleek het voor Brown niet moge lijk om "een bestendig bestaan" in het "lieve vaderland" te vinden. Aan Johan Marinus Chalmers, raad pensionaris van Zeeland, gaf hij na derhand uitleg over hetgeen hem dwars zat: "die vervloekte tweespalt, die in ons Nederland in 't generaal en in onze provincie in 't bijzonder ge durende die epoque heeft plaats ge had, houde ik alleen voor d'oorzaak, dat Uwedele mij de dienst die Uwedele mij anders gaarne zoude gedaan heb ben niet hebt konnen doen. Ik was egter verpligt, uit hoofde van de toe stand mijner finanties Uwedele geduu- riglijk met solicitatien lastig te val len tot dat ik eijndelijk met veel hart zeer bemerkte dat het Uwedele smerte deed" 12 Onvrede met de toestanden in Zeeland en financiële problemen deden hem besluiten om "liever mijn vaderland, mijne vrienden, en al wat mij lief en waard was voor een tijd te verlaten en mijn fortuijn in een ander wereld- 'i' 3

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1990 | | pagina 5