In de Mariakerk was het hoofdaltaar
later nog gewijd aan Sint-Salvator
Deze kerk werd overigens afgebroken
tussen 1604 en 1620.
In het welvarende Ardenborch van de
13e eeuw moet zich omstreeks 1273
een gebeurtenis hebben voorgedaan,
die als volgt beschreven wordt:
In het jaar dertienhonderd, toen de
goede graaf Lodewijk van Crecy over
Vlaanderen regeerde, was een poorter
en inwoner van de stad Ardenborch
vermoord. Omdat de schepenen niet
konden ontdekken wie de moord be
gaan had, werd een zekere jongeman
uit het wolleweversambacht gegrepen
en voor de Vierschaar gebracht. De
jongeman werd in Het Steen gevangen
gezet en ter dood veroordeeld, niet
tegenstaande het feit, dat hij zijn
onschuld volhield en zei dat men hem
onschuldig naar de galg zou leiden.
Ze geloofden hem niet. De dag voor
de terechtstelling werd een priester
bij de veroordeelde binnengebracht
om hem de biecht te horen en voor
te bereiden op de dood. De priester
gaf de veroordeelde de raad om vurig
om de voorspraak van de Moeder Gods
te vragen, zodat zij medelijden zou
hebben met haar dienaar. Maria ver
hoorde hem en zond een slaap over
hem. En in die slaap verscheen zij
in een visioen, vergezeld van een
grote menigte engelen. Zij droeg het
Kind Jezus op de arm. Zij brachten
een pen, een inktpot en een strook
je perkament mee. Maria wekte de
jongeman en sprak hem moed in. Het
Kind Jezus nam de pen en het perka
ment en gaf het aan de jongen met
de woorden: "Neem dit en als de schout
en zijn helpers komen om je ter dood
te brengen, vraag dan de baljuw te
spreken. Geef hem dit en je zult da
delijk de barmhartigheid van God en
de goedheid van Zijn Moeder ervaren."
En plotseling was het visioen weg
en lag het Gravensteen of Gijselhuus
weer in het duister.
Toen de jongeman de volgende dag
naar de galg werd geleid vroeg hij
de baljuw te spreken. Het werd toe
gestaan en hij gaf het perkament aan
de baljuw. Deze las het geschrift en
de veroordeelde werd onmiddellijk
in vrijheid gesteld. Niemand weet wat
op het perkament heeft gestaan.
Na deze gebeurtenis ging ieder zijn
weg, met lof en dank sprekend over
hetgeen gebeurd was.
Kort na deze gebeurtenis werd een
stenen beeld van "Onze Lieve Vrouwe
met de Inktpot" gemaakt en raakte
het wonder bekend tot ver buiten
Ardenborch. In oude documenten is
na 1273 sprake van het verlenen van
voorrechten aan de stad wegens de
verering van Onze Lieve Vrouwe en
de voorstelling van Maria met de inkt
pot raakte verspreid over een groot
deel van Europa. Gerechtshoven in
Holland en Vlaanderen stuurden veroor
deelden "tote Ardenborch" om misdrij
ven uit te boeten en in 1296 verhief
paus Bonifacius VIII de Mariakerk
tot kapittelkerk. Twaalf priesters zou
den er dagelijks de lof van Gods moe
der moeten zingen.
Zo werd Onze Lieve Vrouwe van Aarden
burg een toevlucht voor de veroor
deelden, maar ook de patrones van
de "clercken", de schrijvers.
In de pinksterweek kwamen de offi
ciële bedevaarten naar de stad en
werd het beeld van Maria rondgedra
gen tijdens de Heilig-Bloedprocessie.
Alle vooraanstaanden uit Vlaanderen
werden hierbij uitgenodigd en de
hoofdkerken van Brugge stuurden
belangrijke afvaardigingen, evenals
de kloosters en de abdijen in de om
trek. Het Handschoenmakersgilde
schonk elk jaar een nieuw kleed voor
het beeld.
Tussen de talrijke bedevaartgangers
naar Ardenborch in de periode 1273-
1572 waren ook vorstelijke personen:
de Franse koning Philips de Schone,
in 1278 de Vlaamse graaf Gwijde van
Dampierre, Philips de Goede in 1425
en Karei de Stoute in 1466. Eduard
IV van Engeland kwam in 1470 ter
bedevaart, nadat zijn voorgangers
10