want Zeeuws-Vlaanderen spreekt een "eenigszins naar de Zeeuwschen tongval overhellend Vlaamsch". De Zeeuwse eigenaardigheid dat de sch niet wordt uitgesproken noemt hij correct, wat veel Vlamingen doen, menschen uitspre ken als mensgen keurt hij juist af. In 1846 publiceert de Oirschotse pre dikant H.M.C. van Oosterzee (1806- 1877), geboortig van Eikerzee, in De Zeeuwsche Volksalmanak (blz. 130- 140) een opstel "Enkele bijzonderhe den van het Zeeuwsche taaleigen". Hij begint met te stellen dat het Zeeuwse dialect zoveel bijzonderheden bevat dat het de moeite overwaard is ze te bestuderen of minstens onder de aandacht van de wetenschappelijke wereld te brengen. Afgezien van de geheel eigen woordenschat, zijn het drie punten die hem bijzonder zijn opgevallen. Dat is in de eerste plaats de eigenaardigheid van de Zeeuwen om achter sommige woorden een -e uit te spreken en achter andere niet. Van Oosterzee vraagt zich af, wat hier toch voor een regel achter steekt. Waarom zegt een Zeeuw wel mande maar nooit tandeen wel kerke maar niet werke. Het geslacht van een woord doet er niet toe, want men zegt de padde loopt over de pad, terwijl het laatste woord toch vrouwe lijk is (in het Nederlands meestal on zijdig: het pad) Het lijkt willekeur, maar van zich zelf kan Van Oosterzee getuigen dat hij er geen fouten tegen maakt, het zit hem als het ware inge bakken. De tweede kwestie is die van de zogenaamde 'lange ij1 die in het algemeen ie is, maar in puupe en bluuve een uu. Ook hier vraagt hij naar een regel. In het derde geval vindt hij het Zeeuws heel duidelijk, omdat het verschil in uitspraak van ee en oo samenhangt met de Neder landse spelling. "Het is eene van de voortreffelijkste eigenschappen in de Zeeuwsche uitspraak, dat zij den maat staf in den hand geeft voor de enkele of dubbele vokaalspelling bij de e en o." Het betreft hier de kwestie van de beroemde scherplange en zacht- lange klinkers. In de oude spelling wel onderscheiden. In het eerste ge val gaat het om de vraag van e-apo- cope, het afstoten van de ye aan het woordeinde. Dat doet het Zeeuws over het algemeen niet. Evenals zuidoost- Groningen, de westelijke helft van Overijssel, de Achterhoek en de oost- Veluwe. Het afstoten van die ye is een typisch Hollands-Brabantse eigen aardigheid en dat betekent dat dit verschijnsel zich in de standaardtaal kon doorzetten. De verdeling van de ie's en de uu's voor ij^ van de stan daardtaal heeft met de omgevende medeklinkers te maken, als dat la bialen zijn (v, fb, m)verschijnt er een uu bijvoorbeeld in: blijven vijf, twijfelenpijpen wijf. Het eerste samenvattende overzicht dateert van 1874; dan verschijnt in twee banden het werk van Johan Wink ler, Algemeen Nederduitsch en Friesch Idioticon ('s-Gravenhage)Een ver zameling vertalingen in dialect van de parabel van de verloren zoon (Lukas 15). In deel I, 176-182, een overzicht van de belangrijkste ken merken van de Zeeuwse dialecten. De Zeeuwse tongvallen verbinden het Hollands en het Vlaams, ze vormen een geleidelijke overgang tot de Vlaamse, vooral de Westvlaamse tong vallen. Het Zeeuws verschilt veel minder van het Hollands dan men op pervlakkig geneigd is te denken. Het is de Zeeuwse manier van praten die de verstaanbaarheid bemoeilijkt: "De Zeeuwen laten namelijk zooveel mogelijk de woorden in elkander vloei en en spreken op een eigenaardige, min of meer zingende toon." De voor beelden zijn: a-je 't-oue toe je'—t- oa? (hebt ge het gehouden, toen ge het hadt?) en pos- 'n poeoer-oare (pas een paar andere (schoenen)). Het niet uitspreken van de h is het meest typische kenmerk en oorzaak van veel verwarring, zowel in gesproken als in geschreven taal. Ik wil u een citaat uit Winkler niet onthouden: "Een echte Zeeuw, ongedwongen met de zijnen sprekende, zal nooit de h doen horen." De bewering dat de Zeeuwen de h niet uitspreken waar 22

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1990 | | pagina 24