herinnert de straatnaam Verbrande- straat nog aan deze ramp. In deze straat stond ter hoogte van de be jaardenwoningen de in de 18de eeuw gesloopte Verbrandepoort Het zal duidelijk zijn dat in een tijd dat er geen brandverzekering was velen door deze brand in korte tijd hun hele bezit met huisraad en voed selvoorraden waren kwijt geraakt en tot de bedelstaf waren gebracht. Een aantal poorters zal na de brand zeker het stadje hebben verlaten. Met hulp van hertog Philips van Bour- gondië, die tien jaar de grafelijke bede afstond aan hen die hun huizen wilden opbouwen, is Tholen echter herbouwd Opvallend is dat hoewel het stadhuis verbrandde er toch 29 oorkonden van voor 1452 bewaard zijn gebleven. Deze zullen tijdig naar elders zijn overgebracht Ook uit andere zaken weten we dat men indertijd veel zorg besteedde aan de bewaring van deze privileges. Toen in 1522 enige charters van Aalbrecht van Beieren, die men voor de rentmeester van Beoosten Schelde ter inzage had gelegd, op de kamer van de burgemeesters in het stadhuis verbrandden, vreesde het stadsbe stuur het ergste, namelijk dat hier door de voorrechten zouden vervallen. Keizer Karei V heeft deze privileges echter bevestigd en vernieuwd. Subsidiëring pannen daken Een belangrijke preventieve maatregel ter beteugeling van het brandgevaar was een stedelijke subsidieregeling voor de aanleg van daken, van leien en pannen, die aan het eind van de 16de eeuw van kracht is geworden. Ook elders kende men dit soort rege lingen. Zowel bij de bouw van nieuwe huizen als bij vervanging van daken van stro en riet betaalde de stad nadien 1/3 deel van de kosten van dakpan nen. Later is dit zelfs verhoogd tot de helft. Van 1587 af en ook in de 17de eeuw vinden we hiervan regelmatig posten in de stadsrekeningen. Toch bleef men daken van riet aanleggen, ook nadat dit in 1663 was verboden. Dit verbod werd in de keur van 1670 her haald, evenals in de 19de-eeuwse ver ordeningen op de brandweer. Zoals gezegd wordt in de 15de-eeuwse voorgeboden een nachtwaker genoemd die onder meer moest waken voor brand Door een instructie van 1613 weten we wat meer van de werkzaamheden van de 'kleppers'. Dat jaar zijn er twee aangesteld die elke nacht moes ten rondgaan en op de hoeken van de straten het uur roepen dat de klok had geslagen, en kleppen. Na hun ronde mochten ze uitrusten in het wachthuis op de Markt. De laatste nachtwaker was Marinus Prince die met ingang van 1 mei 1932 zijn werkzaamheden in dienst van de gemeente beëindigde. Slechts een enkele maal wordt in het 17de-eeuwse stadsarchief een brand genoemd, zoals in 1615 toen iedereen opgave moest doen van het tijdens de brand verloren gegane brandge- weer. Hetzelfde jaar werd ook gecon troleerd of ieder één of twee brand- emmers bezat. Dit zal in de loop der eeuwen regelmatig hebben plaats gevonden door de door de stad aange stelde brandmeesters. Zij moesten ook nieuw gebouwde bakkersovens controleren, evenals andere zaken op het gebied van de brandveiligheid. De eerste brandspuiten In 1687 kreeg een lid van het stadsbestuur, de heer Van Coppen- damme, het verzoek tijdens zijn be zoek aan Amsterdam een waterspuit ten dienste van de stad te kopen. De stadsrekeningen vermelden deze aankoop njet, doch het gebeurde wel meer dat dergelijke zaken uit andere bronnen werden betaald. Vermoedelijk is dertien jaar later een grotere spuit aangekocht. Uit de stadsreso- lutie blijkt dat deze betaald zou wor den door een aparte contributie van de inwoners. Ook in het 18de-eeuwse stadsarchief 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1991 | | pagina 15