gebruikt De twee Thoolse brandspuiten stonden tot 1798 in de Hal op de Markt. Dat jaar werd met de kerk een overeen komst gesloten, waarna de pompen en de rest van het brandweermateri aal in de Grote Kerk werden geplaatst. In 1755 heeft men vermoedelijk de kleinste spuit ingeruild voor een nieu we perspomp, die zonder wielen met 80 voet leren slang en 100 voet (ruim 30 m) velddoeken slang voor 780,- geleverd werd door Hendrik van Vark. In de rekeningen van de jaren nadien worden regelmatig uitgaven genoemd die de brandspuiten betreffen. Hier uit blijkt dat ze jaarlijks werden be proefd en gerepareerd. Bij een be proeving in 1795 bleek dat de klei ne spuit totaal onbruikbaar was. Er is toen een nieuwe te Middelburg ge kocht. De versleten spuit werd door de brandspuitmaker overgenomen. Het jaar daarop is er een wagen voor de brandweer gemaakt. Mogelijk is deze gebruikt om de spuiten, die op sleden stonden, makkelijker te kun nen vervoeren. Het reglement van 1823 De archieven uit de Franse tijd en daarna zijn uitgebreider. We kunnen hierin ook meer bijzonderheden over de brandweer vinden. Het nieuwe reglement op de brandweer van 1823 bepaalde dat er te Tholen twee brand spuiten en een handbrandspuitje zou den zijn. Het laatstgenoemde spuitje werd op het stadhuis bewaard en staat er nog steeds. De twee grote spuiten stonden in het noorderkoor van de kerk. Het reglement bepaalde verder dat het stadsbestuur de brandmeester en de onderbrandmeester speciaal zou kiezen uit metselaars, timmerlieden en loodgieters. Ter herkenning van hun funktie kre gen zij een 'gedistingeerden stok' van respectievelijk 1.90 m en 1.30 m, geschilderd in de kleuren rood en geel. De rest van het dienstplichtig per soneel dat door loting voor tien jaar werd aangewezen, zou een muts met het nummer van de spuit en een volg nummer krijgen, waaruit hun funktie zou blijken. Vermoedelijk zijn ech ter armbanden aangeschaft. Ook zou premie worden gegeven aan de beman ning van de spuit die het eerst bij de brand water gaf. Het alarm bleef als voorheen het overluid 'brand' roepen, waarna de conciërge het klokje op het stadhuis zou kleppen en de in het stadhuis bewaarde brandemmers gereed moest zetten. De brand in de Minneputtestraat Met bovengenoemd materiaal moest men op 24 augustus 1838 een uit slaande brand in de Minneputtestraat bestrijden, waar in een smalle straat dicht aaneen houten schuren met da - ken van stro en riet stonden. De brand werd iets vóór 12 uur 's middags ontdekt. De brandspuiten waren er snel, doch aan blussen van de met hooi, stro en brandstoffen gevulde schuren viel niet te denken. Door het omhalen van heiningen en schuurtjes en het nat houden van andere gebouwen trachtte men de brand te stuiten. Rond half twee was de toestand kritiek. Het zag er naar uit dat ook de huizen in de Kerkstraat en de Dalemsestraat een prooi van de vlammen zouden worden. Door het gebruik van brandzeilen en het nat houden van de hoekpanden heeft men dit echter kunnen voorkomen. Om 18 uur was men de brand meester. Het was toen windstil geworden. Het nablussen duurde de hele nacht. In totaal zijn zes schuren afgebrand. Er zijn geen mensen of dieren omge komen. Het gemeentebestuur was vol lof over het personeel van de spui ten en de te hulp gesnelde brandwe ren van Oud-Vossemeer en Poortvliet. Ook de inzet van de ingezetenen werd geprezen. Direkt na de brand ging in Middel burg het gerucht dat de spuiten in Tholen werkeloos waren gebleven door dat de slangen waren verteerd. Hoe wel het stadsbestuur dit per brief aan de Commissaris der Koningin fel 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1991 | | pagina 17