bestreed zal dat gerucht gedeeltelijk waar zijn geweest. Uit bewaard geble ven nota's blijkt namelijk dat er tij dens de brand nogal wat bindtouw en zogenaamde kempedekens bij de touw slager waren gekocht. Dit waren de normale middelen om slangen te repa reren. Het stadsbestuur schreef wel dat er andere moeilijkheden waren geweest. Doordat de spuiten nog geen zuig- pomp hadden moest men het bluswa ter met emmertjes naar de waterbak van de perspomp voeren. Toen de waterputten in de nabijheid leeg wa ren moest een lange keten van men sen de brandemmers met water door geven. Het bleek moeilijk deze lange keten vele uren gesloten te houden. Daarnaast gebeurde het dat de kleine leren emmers, die moeilijk waren te vullen (te licht), bijna leeg op de plaats van bestemming kwamen. Het doorgeven van de zinken en houten emmers die de ingezetenen hadden meegenomen ging beter. Hoe lang die keten is geweest, is niet vermeld, doch waarschijnlijk is er na het leeg raken van de waterputten water uit de gracht geschept. Vier brandspuiten Zoals zo vaak werd direkt na de brand besloten beter materiaal aan te kopen. Nog voor het eind van het jaar bestelde de gemeente twee zuig- perspompen met enig extra materiaal bij J.L. de Wildt te Utrecht. De capa citeit van deze spuiten was vermoede lijk 400 liter per minuut met een op- voerhoogte van 26 meter. De spuiten stonden op wielen. Door de uitbreiding van het aantal spuiten moest ook het personeel wor den uitgebreid. Volgens het reglement van 1857 bestond dit uit een commis saris en zijn adjunct, 3 brandmees ters, 4 opzichters en 158 manschappen Uit de funkties van de manschappen blijkt dat bij spuit 1 een houten zuig- pomp hoorde. Naast pompers (24) waren er pijpleiders, slangenleggers, waterscheppers, zuigbuisleiders en lantaarndragers Verder blijkt uit dit reglement dat wanneer water over grote afstand aangevoerd moest worden, de in 1839 geleverde spuiten 3 en 4 het water zouden aanvoeren naar de spuiten 1 en 2. Het voorhanden hebben van voldoende bluswater binnen de bebouwde kom werd verzekerd door de aanleg van een gemetseld riool van de vest door de Venkelstraat naar de put bij de pomp op de Markt in 1842. In de Kerkstraat en Stoofstraat zijn dat jaar en in 1847 brandputten aan gelegd die eveneens door riolen met de put op de Markt werden verbonden. Kort voor de levering van de nieuwe spuiten brandde nog een schuur af in de Venkelstraat. Kleinere en grotere branden in de tweede helft van de 19de eeuw waren een brand in de Zoutkeet in 1856 en het afbranden van de meekrapfabriek in Mosselhoek in 1869. Het jaar daarop werd een hofstede in de as gelegd na blikseminslag. In 1875 was hooibroei de oorzaak van het platbranden van de hofstede van C. Geluk. De op het Oudeland gesta tioneerde spuit nummer 2 was er het eerst. Daarbij bleek dat het perso neel van deze spuit - toen deze nog te Tholen stond - niet was ontslagen. Dit personeel was na het luiden van de brandklok evenals het personeel uit het buitengebied toegesneld om te helpen, waaruit blijkt dat er op dit gebied een grote eensgezindheid en hulpvaardigheid was. Deze spuit nummer 2 is in 1872 na het gereedkomen van het brandspuit huisje op het Oudeland gestationeerd. Dit gebouwtje dat een torentje met een klok had is in 1960 afgebroken. Te Tholen stond één spuit aan de BebouwdendamDeze is in 1895 over gebracht naar een koetshuis aan de DalemsestraatDe andere spuiten stonden vermoedelijk in de kerk. Blussen via waterleiding Na de laatste eeuwwisseling is de be strijding van brand ingrijpend gewij zigd door de aanleg van de drinkwa- 16

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1991 | | pagina 18