briefje uit de loterij, jij bent vrij", "in de toren is geboren Piet en Nel, gij zijt 'm wel", "eine deine deu, de mééster eij'n keu, de mééster eij'n bokkebaerd, de mééster die is niks waerd", '"n aapje wou eens lollig zijn en beet in de bil van de kapitein, de kapitein werd o zo boos en stak 'm in de poederdoos". Het lied "Olleke bolleke" werd niet als oftelversje gebruikt maar voor een spel voor twee kinderen waarbij je op eikaars vuisten sloeg (stape len) Je trok de onderste vuist weg en sloeg die op de bovenste enzo voort tot het versje klaar was: Olleke bolleke rugesolleke, olleke bolleke knol.' Wie kent het woord boeier(t) vroe gen we in Neh. 87, blz. 33, n.a.v. een schrijven van dhr. A.J. Beenhak ker (Ktg), die de betekenis gaf: een inlaag, met laag zilt grasland. Hij wees op de naam Boeiert ten oos ten van Hoedekenskerke en de Boeiert- weg aldaar. Reacties bleven tot nu toe uit. In het WZD werd de soort naam boeiert alleen vanuit Nieuwer- kerk bevestigd. Is die dan in ons dialectgebied verder niet bekend? Dhr. D. de Looff (Wsk) die blz. 107 in het WZD volgens onze verwijzing opsloeg zag daar (blik nr. 2) blikken lagen ziltige grond. En het trof hem, dat bij alle plaatsen, die in verband daarmee genoemd werden, Wissenkerke ontbrak, terwijl ook daar een derge lijk gebied is met de veldnaam d'n Blikken, in de Torenpolder, even buiten het dorp (a.d. westkant) gele gen. In ons deel van het Woordenboek mag die aanvulling dus niet ontbre ken. Mogelijk vinden ook andere Vereenigingsleden nog dergelijke hiaten? Intussen schreef mevr. A. Wiebrens- Beekman (Bru) over de boeier: 'Mijn vader, die schipper bij de Rijks be tonning was, voer vroeger daartoe met een houten "boeier", dat was een vaartuig, niet slank van model, met 'n breede ronde kop, in de plezier- vaart zijn ze er nog.' Van Dale geeft: plezierjacht voor de binnenwateren, van voren en van achteren op geboeid. Ook: boeiaak: vroeger een soort van schip op de Zeeuwse rivieren, nu nog als sport- vaartuig in gebruik. (Zie ook het trefwoord 'boeieraak' in Encyclopedie van Zeeland dl. I, 1982, 166-167. (red)) We hoorden van luisteraars(sters) die belden tijdens uitzendingen van 'Goed Zeeuws' ook in deze eerste maan den van 1992 weer allerlei zegswijzen, die nadere bestudering zeker waard zijn. Mooi vergelijkingsmateriaal werd geleverd door de vele opmerkingen, die kwamen vanuit welhaast ieder deel van ons dialectgebied. Welhaast, want kort geleden hoorden we voor 't eerst een vrouwenstem klagen, dat in dit programma haar woonstreek nog nooit genoemd was en men had daar ook dialect. 'Eede, even ten zuiden van Aardenburg in West Zeeuwsch-Vlaan- deren is toch ook een deel van Zee land 'Inderdaad,1 bevestigde dhr. Francke, 'd'Eê, het kleinste Zeeuwse taalge bied met een heel eigen dialect!' 'k Moene kèk, ge moe gij, iemoet jij, we moen wèdre, ge moe gèdre, ze moen zèdre, alles vastgelegd in het regioboek Dialect in West Zeeuwsch- Vlaanderen. Aan de andere kant van de telefoon lijn kwam een aantal gezegdes van d'Eê, èn de belofte, dat ze schrifte lijk toegezonden zouden worden, een hele lijst, die nu op het secretari aat ligt. Veel herkennen we als ty pisch d'Eês, maar er zijn ook woorden bij, die elders in Zeeland gebruikt worden: gróótsig (ijdel), ieverans (ergens; niet in WZD!) keun (konijn), juutsom (rechtsom), haerum (linksom), 'óóveerdig (trots), 'ouwêêle (schof fel) enz. We komen hierop later graag terug en hopen, dat deze mevrouw of andere luisteraars uit Eede ook op gezegdes van anderen willen rea geren. Vanuit Zierikzee hoorden we een ons onbekend gezegde: Pa's 'n bosje berus: 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1992 | | pagina 22