gebleven. Maar de aanwezigheid van
een aantal majolicaseherven van bor
den uit het laatste kwart van de
17de eeuw, en een groot aantal frag
menten van roodbakkend aardewerk,
waarvan er overigens soms maar één
scherf is toe te wijzen aan een in
dividueel stuk vaatwerk, wijst erop
dat de beerput minstens éénmaal ge
deeltelijk werd geleegd.
De jongste voorwerpen, met name twee
glazen bekers die op eind 18de of
begin 19de eeuw gedateerd worden,
kunnen worden beschouwd als een
latere vervuiling.
De gebruikers
Aan de hand van de verhoudingen
van diverse aanwezige vondstcate
gorieën kan een poging gedaan wor
den deze toe te schrijven aan een
bepaalde groep gebruikers. Hierbij
zijn een aantal aspecten van belang,
o.a. de lokatie, de periode van be
woning, de vondstomstandigheden
en de vergelijking met andere vondst
complexen. Vooral ten aanzien van
dit laatste aspect stuiten we op moei
lijkheden. Hoewel er landelijk, vooral
de laatste jaren, een aantal publica
ties is verschenen op het gebied van
stadsarcheologie waarin deze materie
uitgebreid aan de orde komt, bevin
den we ons in Zeeland wat dit betreft
nog op tamelijk maagdelijk terrein.
Zeker wat de 18de eeuw betreft is
er nauwelijks vergelijking van vondst
complexen mogelijk. Tot nu toe ver
scheen nog maar één publicatie over
deze periode.iu Deze betreft een
vondst te St.-Philipsland, achter een
pand waarin in de 18de eeuw een winkel
was gevestigd. De verhouding tussen
faience en porselein enerzijds, en
roodbakkend aardewerk anderzijds,
is hier ongeveer fifty-fifty.
Opmerkelijker is het verschil in aan
tallen pijpekoppen: slechts vijf exem
plaren in St.-Philipsland, tegenover
413 exemplaren in de Hulster put.
Dranklustig lijkt men in het St.-
Philipsland van de late 18de eeuw
ook niet te zijn geweest. Slechts één
wijnfles werd geborgen. In Hulst gaat
het om 24 stuks, waarbij één uitzon
derlijk groot exemplaar met glaszegel
(cat. nr. 11).
De beerput van de wacht
Uit archiefonderzoek en raadpleging
van de Hattinga-plattegrond van Hulst
(1751) bleek dat in de periode van
het gebruik van de beerput ter plaat-
se^l de 'Hooftwagt' was gevestigd.
Ook kan rekening worden gehouden
met de mogelijkheid dat de commandant
van de wacht hier permanent woonde,
eventueel met zijn gezin. Ook deze
personen kunnen dan als gebruikers
van de put worden aangemerkt.
De vestiging van de wacht ter plaatse
is goed te rijmen met het relatief gro
te aantal pijpekoppen (en -stelen)
en wijnflessen dat geborgen is. De
fles met het glaszegel is in ieder ge
val een pronkstuk op tafel geweest,
vóór hij in scherven in de put be
landde
17