bij de commissarisen voornoemt
voorts geprocedeert tot het hooren
ende sluyten van de reeckeninge
ende 't vernieuwen van wet'.
Wat was het vernieuwen, verzetten
of vermaken van de wet?
Het in 1399 door hertog Albrecht
van Beieren aan Tholen gegeven pri
vilege, laatstelijk in 1522 door Ka-
rel V bevestigd, beiden als graaf
van Zeeland, bepaalde, dat elk jaar
op St.-Servaasdag (13 mei) de reke
ning moest worden afgesloten en nieu
we schepenen (acht) en burgemees
ters (twee) moesten worden geïn
stalleerd door de door de graaf aan
gestelde baljuw.
Wie was Jan (Johan) (de) Brau(w)?
Geboren in 1559 als zoon van Johan
de Brauw, majoor der stad Geer(t)s-
bergen (Geraerdsbergen) in Vlaande
ren, en Barbara de Vriend, week
hij tijdens de 'troubles' in Vlaande
ren om de religie uit naar Zeeland,
waar hij verschillende ambten be
kleedde: 1581-1591 rentmeester van
de domeinen te Biervliet en baljuw
en dijkgraaf van Axel, Terneuzen
en Biervliet, van 1591-1596 stadhou
der van Zuid-Beveland en van 1596—
1613 baljuw van Tholen, rentmeester
der grafelijke domeinen aldaar en
kapitein-majoor over de militie en
landzaten van het eiland Tholen.
Hij was tweemaal gehuwd: le met
Cathrina Thuys, die zonder kinderen
overleed en 2e met Martina Huyssen,
waarbij hij 3 zonen had.
Moeilijkheden
Een voorganger van Jan Brauw als
baljuw van Tholen, Franqois Resen,
had in 1557 van Philips II bij open
brieven het baljuw- en het dijkgraaf
schap van de stad Tholen voor de
som van 1200 gulden voor zich en
zijn nakomelingen in pandschap ge
kregen. Na zijn dood in 1587 heeft
de stad met toestemming van de
graaf van Leicester die som terugbe
taald aan de erfgenamen, waardoor
het pandschap (dus het benoemings
recht) aan de stad kwam.
Op grond hiervan werd in 1596 op
verzoek van de stad door prins Mau-
rits commissie verleend aan Jan
Brauw als baljuw (het dijkgraafschap
werd aan een ander gegeven); op
11 april legde hij de eed af als bal
juw en opperweesmeester
In 1611 zijn tussen hem en de ma
gistraat van Tholen moeilijkheden
gerezen. Voor een goed begrip daar
van moeten wij een tijd teruggaan.
Tot 1552 is de wet steeds verzet
op de in het privilege voorgeschre
ven manier, maar in dat jaar heeft
de deken van het kapittel van Tho
len moeilijkheden gemaakt t.a.v. eni
ge van de voornaamste personen in
de magistraat. Door verdachtmaking
betreffende hun religie heeft hij in
verband met de plakkaten en de abso
lute Spaanse heerschappij, zoveel
teweeggebracht, dat in het vervolg
door het hof jaarlijks commissarissen
uit de Geheime of Grote Raad werden
gezonden tot het vermaken van de
wet. Ter vermijding van de voor
de stad hieraan verbonden hoge kos
ten werd in 1571 goed gevonden,
dat de baljuw jaarlijks zelf aan het
hof een voordracht overbracht, waar
uit daar dan een keuze werd gedaan.
Nadat in 1577 de stad bij de satis
factie van Dordrecht naar de prins
was overgegaan, richtte de ma
gistraat zich het jaar daarop tot de
prins om overeenkomstig die satis
factie in al haar rechten te worden
hersteld.
D.d. 17 mei antwoordde de prins,
dat Tholen 'als andere steden behoo-
ren wederom te comen en gerestitu-
eert zijn in 't gebruyk ende posses
sie van heure oude privilegiën'
Evenwel is door de magistraat
'ten aensien van de sware oorlogen
ende gevaerlijke tijden, ende omdat
de stadt nogh niet wel en was voor-
sien van bequame inwonende poor
ters, de ware Christelijcke Religie
ende 't Vaderlant toegedaen, alsdoen
goet gevonden, tot assistentie van
den officier (doch altijt sonder pre
judicie van der stadts privilegiën
ende oudt gebruyck) te versoecken
13