voor de boulevard van Vlissingen en heel merkwaardig nergens anders op de Schelde.
De kleine gamalenvissers gooiden de gamalenkor uit en binnen een uur liep heel het net
vol met prachtige sardijn. Het was slechts een klein vaarwater bij het Leugenaarshoofd
en op de kop van het Roeiershoofd waar de sardijnscholen zwommen. Grote
scheepvaart was er niet meer, zodat de hele vloot van Arnemuiden, Breskens,
Vlissingen, Veere vrij kon liggen kuilen op de anders zo drukke Westerschelde.
Honderdduizenden kilo's sardijn werden binnengebracht. Onder zeer primitieve
omstandigheden moest bij hoogwater tot diep in de nacht de aanvoer worden gelost en
verladen op tientallen vrachtauto's. Uit alle delen van het land kwamen groothandelaren
in vis af op deze sardijn. Men zag schepen uit Stellendam, Goeree, Terneuzen,
Bruinisse enz. Die kilo's waren evenzovele guldens, want de prijs liep zéér hoog op.
Van 5 cent naar 100 cent per kilo; voorheen in vele jaren soms waardeloos, bleek de
vismijn een goudmijn geworden! En het was heel goed dat er toen een vismijn bestond
omdat de gemeente de uitbetaling van de opbrengst garandeerde, ook bij vreemde
kooplieden.
Deze korte periode van sardijnvangsten (enkele weken) maakte bijvoorbeeld het arme
Arnemuiden als het ware rijk in één klap. De schippers konden ineens hun schuld
aflossen. Er bleef nog geld over. Zij verbeterden hun scheepsuitrusting, maar het was
oorlog. De schaarste aan materialen begon op te komen, scheepsmotoren waren niet
meer te koop, netwerkgarens raakten in distributie enz. Maar een sterke financiële basis
werd er mee gelegd. Als de oorlog ten einde zou zijn konden ze goed verder. Dachten
wij allemaal. Doch het duurde nog driejaren. En toen de oorlog ophield was een groot
deel van de vloot weggevoerd, gezonken, onbruikbaar. De Duitsers hadden veel
schepen gevorderd. In Breskens was de mooie vloot in de haven gebombardeerd.
Materialen waren uitgeput, olie voor de motoren was er mondjesmaat. Het viswater lag
onder de mijnenvelden van Duitsers en geallieerden. De oorlogs- en handelsvaart ging
bovendien voor.
Naar een idee van P.J. de Baare, voorzitter van de visserijvereniging 'Ons Belang' te
Breskens kwam de heer Eekhout, burgemeester van die gemeente, bij de wethouder Van
Oorschot in Vlissingen met een voorstel om de visserijgemeenten in een tijdelijke
samenwerking te bundelen tot het opsporen van verdwenen vaartuigen en het opbouwen
van de vissersvloten. Wethouder L.P. van Oorschot, een bekend gemeentelijk en
provinciaal politicus in die dagen, riep ondergetekende al spoedig bij de besprekingen.
Ik was mijnmeester sedert 1937 en had in 1945 al veel ervaring opgedaan. Vlissingen
had op mijn voorstel van de mijngelden (3%) een model-afslaggebouw gebouwd. Dat
was nog net mogelijk met bouwmaterialen in 1942.Ik kon goed samenwerken met de
gemeentearchitect J. Moll en het werd een voorbeeldgebouw met een prachtige
tegelvloer in kleuren. Toen er vreemde groothandelaren kwamen werd dit gebouw een
visitekaartje voor Vlissingen. In de oorlogsjaren werd ik benoemd in een nationale
commissie 'Veilingen voor Visch', die onder leiding stond van de directeur van het
Staatsvissershavenbedrijf in IJmuiden, de heer Oud, een neef van de minister. Deze
naam was een soort waarborg dat ik niet in een commissie onder leiding van de bezetter
terechtkwam. Daar ontmoette ik de directeuren van o.a. Scheveningen, Enkhuizen, Den
Helder. Vergaderingen werden enkele malen per jaar gehouden in een deftig kantoor
aan de Vijgendam te Amsterdam. Uit het toen wel erg verre Zeeland kwam ik in
aanraking met in dit vak belangrijke figuren. Opgedane kennis van zaken, leergierig als
ik was, deed me langzamerhand overzichtsberichten schrijven in de Provinciale
Zeeuwsche Courant. Dat schrijven gaf twee cent per regel. Pas kort geleden vernam ik
van een leidend redacteur van die krant dat ze dolblij waren met zo'n berichtgever over
visserijzaken. Het was wel zes cent per regel waard, doch ze hielden mij in mijn
onwetendheid aan het lijntje.
Ik was bij het begin van de oorlog door het gemeentebestuur gedetacheerd bij de
distributiedienst van Vlissingen, omdat er voorlopig geen voldoende werk bij het
8