vismijnbedrijf voor mij verwacht werd. Kort daarna werd ik al belast met de leiding van deze (rijks)dienst. Deze dienst groeide snel uit tot een organisatie met tientallen perso neelsleden, die ik allemaal moest aannemen. In een plaats als Vlissingen met 22.000 inwoners werd dit een zware dagtaak, zeker met de vele bombardementen die hulpvoorzieningen aan de bevolking vereisten. In het drukke vismijnjaar 1941 vroeg ik enkele leden van mijn personeel mij te assisteren bij de vismijn. Avond- en nachtdiensturen konden vlot worden betaald. De visserij floreerde immers? Het waren bekwame administrateurs, zodat ik mij enkel met de leiding hoefde bezig te houden. Doch ik deed grote ervaring op in moeilijke functies. De oorlog was voorbij in 1944/45, zodat ik mij losser kon maken van het dagelijkse werk. De wethouder Van Oorschot, die toen niets van visserijzaken afwist en die alleen de vroegere armoede van die bevolkingsgroep van zeer nabij kende, droeg mij op de visserijzaken flink ter hand te nemen. Besloten werd tot oprichting, van een Provinciaal Comité tot herstel van de Zeeuwse Vissersvloot. De Commissaris der Koningin in Zeeland, jhr. mr. J.W. Quarles van Ufford, riep de burgemeesters van alle Zeeuwse visserijgemeenten bij elkaar op maandag 13 augustus 1945 te Middelburg. Tot leden van het dagelijks bestuur werden aangewezen de heren L.P. van Oorschot, locoburgemeester en wethouder van Vlissingen, J.C. Everaers, secretaris van de Stichting Zeeland 1940, hoofdcommies ter Provinciale Griffie, J.H. Eekhout, burgemeester van Breskens, P. de Koeier, waarnemend burgemeester van Yerseke, J. Langebeele, waarnemend burgemeester van Arnemuiden en J.L. van Leeuwen, secretaris. Alle functies werden belangeloos vervuld. De gemeente Vlissingen stelde de secretaris zonder vergoeding beschikbaar. Alle kosten van reizen zouden worden verdeeld over de visserijgemeenten, naar rato van het aantal ingeschreven vissersvaartuigen. Na de Tweede Wereldoorlog In October 1948 werd ik gevraagd door het lid van gedeputeerde staten van Zeeland A.L.S. Lockefeer hem eens te bezoeken in Middelburg voor een advies over visserijzaken. De heer Lockefeer, wonende in Hulst, kreeg om zijn functie meermalen bezoek van mosselvissers uit Clinge en Philippine. Eén van die mannen was Van der Heijden, Den Bodde bijgenaamd, die in zwierige taal zijn beklag deed over het onthouden van mosselpercelen in de Westerschelde. Den Bodde was ook gamalenvisser op de Westerschelde. Hij was een schilderachtige figuur en de broer van A.L.S. Lockefeer, drs. W. Lockefeer, schreef over deze man een fleurig toneelstuk. Ook kwam bij Lockefeer een zekere Praet uit Nieuw-Namen, secretaris van de plaatselijke vissers vereniging. Lockefeer interesseerde zich voor deze mensen. Hij bezat een groot sociaal gevoel. Hij schreef na enige informatie over de klachten een concept-brief, gesteld in klare taal, zoals Lockefeer dat kon. Deze brief moest naar het Bestuur der visserijen op de Zeeuwse Stromen in Middelburg waarvan de jurist mr. H. van der Beeke Callenfels bezoldigd voorzitter was. Dit bestuur beschikte over een sterk ambtelijk apparaat, en het was toegerust met visserijpolitie. Men voerde een strak bewind. De heer Lockefeer had mij nodig om zijn brief voor te lezen. Hij vernam van mijn werkzaamheden tot herstel van de visserijvloot en dat interesseerde hem bijzonder. Lockefeer kwam daardoor in contact met de heer B.P.van Oorschot, voorzitter van de P.v.d.A.-fractie in de Provinciale Staten van Zeeland. Van Oorschot en Lockefeer waren goede sprekers en zij waardeerden elkaar. Van Oorschot had bovendien uitstekende contacten met de nieuw aangetreden commissaris der koningin in Zeeland, want hij was door jhr. De Casembroot in november 1945 voorgedragen voor een beroemd geworden bezoek van enkele dagen aan koningin Wilhelmina in Londen, die kennis wilde maken met vertegenwoordigers uit het bevrijde zuid-Nederlandse gebied. Tot deze groep behoorden o.a. candidaat-ministers, industriëlen, professoren. Van Oorschot stond vanaf zijn jeugd bekend als een felle republikein. Op het vererende 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1992 | | pagina 11