Arnold Visser, van de Arnemuidse oud-visser Piet Jobse en aantekeningen van o.m.
Han Reijnhout en schriftelijke bronnen, zoals de eigentijdse bestekken, maakten het
mogelijk een volledig technisch plan te tekenen.
De bouw van deze schepen detail wordt in detail beschreven en in beeld gebracht.
Daarbij hoort ook een inrichtingsplan, de samenstelling van de tuigage en een
gedetailleerde beschrijving van de hele inventaris voor de visserij, de navigatie en de
huishouding van de vissers. Dit gebeurde met de bedoeling historische en technische
feiten met betrekking tot de visserij vast te leggen. Tevens kan deze studie een sociale
bijdrage leveren voor modelbouwers die dit mooie Zeeuwse schip als zinnige
vrijetijdsbesteding wensen na te bouwen.
Arnemuidenaars, inbegrepen degenen die in Vlissingen en Veere woonden of daar hun
thuishaven hadden, visten vooral op garnaal, ook op schardijn met andere vis als
bijvang. Daarvoor werd gebruik gemaakt van een klein soort schrobnet of gamaalkor.
Hoe dat in zijn werk ging, werd voornamelijk opgetekend uit de mond van de
Arnemuidse oud-vissers Piet Jobse en Klaas Marijs. Afhankelijk van de
weersomstandigheden en rekening houdend met het getij, werd vanuit de haven van
Vlissingen naar de visgronden gezeild, maar ook wel voor een stuk geroeid. Eenmaal
ter plaatse werden twee korren aan de loefzijde overboord gezet terwijl het schip
verlijerde: één aan het voorschip en één aan het achterschip.
Nadat de kuil van de korren was uitgestroomd, werden de repen gevierd tot de korren
op de gewenste diepte lagen. Aan de voorste reep was een 'menne' vast die in de
stuurkuip werd belegd, aan de achterste zat een 'flodder' met een flodderlijn, die ook in
de stuurkuip werd belegd. Daar zat de schipper die het schip mende met behulp van de
zeilen, de zwaarden en de repen, de menne en de flodderlijn. Het schip werd zo
gestuurd dat de korren zoveel mogelijk dwars van het schip werden gesleept. Dat kon
door stroming en wind niet steeds worden volgehouden en dan kwamen de korren te
dicht bij elkaar meer achterlijk dan dwars te liggen. Ze konden daardoor in elkaar
verward geraken. De repen werden dan gevierd, zodat ze geschrankt gingen liggen en
tevens werd dan een wipperstok op het voorschip uitgezet. Die drukte de reep van de
voorste kor meer naar voren en van het schip weg, tevens verder van de achterste kor.
Bij te weinig wind kon een kontzeil worden bijgezet, maar dat was omslachtig en lastig.
Bij voorkeur werd een waterzeil uitgezet. Het zeil werd aan een wipperstok gebonden
en verzwaard met een zeugje en tot op ca. 8 vaam van het schip gevierd. Door middel
van het zeugje werd het zeil op diepte gehouden en werd het schip met twee lijnen
gemend. Een sleep duurde zowat een uur en daarvan werd gebruik gemaakt om te
rusten en te eten. Veel comfort was aan boord niet voorhanden en in bepaalde
omstandigheden was het leven heel ongemakkelijk.
Na een bepaald rak gevaren te hebben werden de korren ingepalmd en de vangst in het
ruim gestort. Aanvankelijk was dit handwerk, maar later werd met een lier gewerkt die
aan de mast vastzat. Terwijl werk gemaakt werd voor het zeilen van een volgende
sleep, werd het fornuis aangestoken om de garnaal te koken. Dat was het werk van de
potman. Die was verantwoordelijk voor het kooksel dat aan bepaalde kwaliteitsnormen
moest voldoen, afhankelijk van de bestemming van de vangst. Die werd ondertussen
gesorteerd en gespoeld met een spoelzift, in manden verdeeld en dan in het fornuis in
gezouten water gekookt.
Als dit gebeurd was, werd garnaal in koelbennen uitgespreid om af te koelen. Vóór
1882 werd de garnaal aan de wal gekookt en was er ook geen potman aan boord. Na dit
jaar kwam een fornuis met een zout- en koolbak aan boord en werd de vangst kant en
klaar aan de kade afgeleverd voor verkoop en verzending, o.m. naar Engeland en
België. Daarvoor werd de garnaal verpakt in verzendmandjes,waarvan er een aantal aan
boord waren. Die manden maakten deel uit van de inventaris van het schip. Zij werden
geleverd door een aantal mandenmakers in Vlissingen en elders, zoals trouwens alle
andere benodigdheden als kolen, brandhout etc. die aan boord nodig waren.
Van deze manden is nog een exemplaar voorhanden in het Rijksmuseum 'De Schotse
18