Jonkheer J.L.H. Pompe van Meerdervoort (links) en baron O.F. Groeninx van
Loeien (rechts), grondleggers van de Zeeuwse oestercultuur.
wel tegen het stelsel van openbare verpachting. De vissers vreesden de toegang tot de beste
percelen te zullen verliezen, omdat de gegoede bieders daarvoor torenhoge pachtsommen
zouden overhebben. Dat ze op zichzelf de invoering van oestercultuur niet afwezen, blijkt
uit een door het Bestuur der Visscherijen in 1867 ingesteld onderzoek inzake het standpunt
van Yersekse vissers over de aanleg van banken ten behoeve van de kunstmatige
oesterteelt. De vissers, die bijna allen aanwezig waren, achtten het wenselijk zulke banken
aan te leggen. Wel stelden ze enige voorwaarden. De banken zouden in het bezit moeten
komen van vissers 'die in de nabijheid ervan woonachtig zijn, omdat anders de bewaking
en bewerking der daarop met aanmerkelijke kosten gebragte jonge oesters onmogelijk
wordt, en dus de geheele onderneming daardoor zou mislukken'.8 Over verpachten werd
in het onderzoek van het visserijbestuur met geen woord gerept.
De gemeentebesturen van Yerseke, Bruinisse en andere Zeeuwse vissersdorpen
protesteerden eveneens krachtig tegen het overheidsbesluit om over te gaan tot openbare
verpachting, net als het Bestuur der Visscherijen. Zij vreesden - terecht, naar later zou
blijken - dat de vissers te onvermogend waren om vooraf de pacht op tafel te leggen. Het
visserijbestuur verzette zich tegen verpachting van de Yerse Bank
omdat hierdoor wel het Domein geldelijk bevoordeeld zou worden, maar de visschers van beroep
benadeeld, omdat particulieren die over veel kapitaal beschikken kunnen, alsdan in de gelegenheid
gesteld worden alles te huren 't geen misschien als geldbelegging voordeliger zou zijn, maar ten
prejudice van velen die nu hun dagelijksch brood op de Yersche oesterbank verdienen.9
In algemene zin had het Bestuur der Visscherijen echter niets op de introductie van
oestercultuur tegen. Al in 1868 stelde het een commissie in, die tot taak kreeg te
onderzoeken of invoering ervan gewenst was. Deze commissie kwam tot de conclusie
dat aanmoediging van de kunstmatige oesterteelt in Zeeland, naar hare opvatting in hooge mate
wenschelijk zoude zijn. Bleef het nemen van proeven uitsluitend aan visschers overgelaten, dan was
24