te vreezen, dat daarvan weinig terecht zoude komen. Anderen, beter op de hoogte van hetgeen elders tot stand kwam, en ook beter in staat om de noodige gelden voor deze onderneming beschikbaar te stellen, moesten voorgaan, en slaagden hunne pogingen, dan zoude navolging bij de visschers zeker niet achterwege blijven. Intusschen ook de kunstmatige oesterteelt moest de publieke banken eerbiedigen, opdat den meestal armen visscher zijn middel van bestaan niet zoude worden ontnomen.10 Ondanks de protesten liet de regering zich niet vermurwen en volhardde in haar standpunt. Zo kwam het dan op vrijdag 6 mei 1870 in de herberg van Van Rhee te Tholen tot de allereerste openbare verpachting van oesterpercelen. In het bomvolle en rumoerige lokaal zagen de massaal opgekomen vissers het overgrote merendeel van de percelen in tijdelijke handen van nieuwbakken oesterondernemers komen. 'Luilekkerlandin Yerseke Tot het moment van de eerste openbare verpachting van oestergronden was Yerseke een overwegend agrarische gemeenschap waar zo'n 1000 mensen woonden, onder wie ook enkele tientallen vissers. Het boerendorp zou echter spoedig in een vissersdorp veranderen. Vooral vanwege het feit dat de Yerse Bank in de nabijheid van het dorp lag en de omstandigheid dat een spoorweg Yerseke met de rest van de wereld verbond, deed veel nieuwkomers besluiten hun onderneming daar te vestigen. De eerste berichten over de successen die in de oestercultuur werden geboekt, deden in Zeeland en de rest van Nederland al spoedig de ronde. Honderden mensen, meest uit de omliggende streken, kwamen in het dorp een nieuwe toekomst zoeken. Aangetrokken door de mogelijkheden die de oestercultuur bood vestigden velen - oestertelers, ambachtslieden, neringdoenden en arbeid(st)ers - zich in Yerseke. Zo streken er in 1885 maar liefst 716 migranten neer. Het dorp telde in dat jaar al 2752 inwoners. Door de agrarische crisis konden veel Zeeuwen niet langer in de landbouw of veeteelt een bestaan vinden, terwijl het oesterbedrijf juist om arbeiders verlegen zat. Zelfstandige oestervissers, die geen kavel hadden kunnen pachten, konden eveneens als arbeider - vaak als opzichter of schipper - bij de oesterbaronnen en - maatschappijen aan de slag. Sommigen poogden zo lang mogelijk op de nog vrij gebleven banken te vissen, maar allengs werden er daarvan meer verkaveld en bij opbod verpacht. De ostréïcultivateurs, zoals de oesterboeren zich deftig noemden, maakten gebruik van zogenaamde 'collecteurs' om het oesterbroed op te vangen. Ze bezigden daarvoor allerlei voorwerpen, zoals takkenbossen en melkbussen, maar al snel werd duidelijk dat gekalkte dakpannen de beste resultaten opleverden. Later werden ook kokhanenschelpen gebruikt. 25

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1992 | | pagina 27