ZEEUWSE VISSERSSCHEPEN EN VANGSTMETHODEN IN HET BIJZONDER MET DE ARNEMUIDSE HOOGAARS J. van Beylen Dat de Zeeuwen, samen met de Vlamingen, al sedert de vroegste bewoning van de delta van de Schelde, Maas en Rijn, bedrijvig geweest zijn in de zee- en kustvisserij en in het rapen van schelpdieren, is een bekend gegeven en deze stelling wordt bevestigd door archeologische vondsten. Toch is over deze oude visserij maar zeer weinig bekend in het bijzonder met betrekking tot de Zeeuwen, want over de Vlaamse middeleeuwse visserij weet men meer. In de middeleeuwen lag het zwaartepunt van de zee- en kustvisserij, vooral van de haringvisserij, in Vlaanderen. De namen van twee Vlamingen, Jacob Kien en Willem Beukels zijn in dit verband zeer bekend. Zij voerden het haringkaken in Vlaanderen in, sommigen beweren dat ze het uitvonden. Dat de Vlaamse visserij toen belangrijk werd geacht, wordt geïllustreerd door een kaart uit 1553 die werd opgenomen in een boek dat in 1580 in Engeland verscheen. De auteur1 wijst op de belangrijke bijdrage die door de visserij kan geleverd worden voor de voedselvoorziening en daarom pleit hij voor de ontwikkeling van de Engelse haringvloot. De kaart toont de grote Vlaamse haringbuizen en de zoveel kleinere Engelse scheepjes. In de cartouche staat een uitspraak van keizer Karei V die stelt, dat jaarlijks door de Staten van Holland en Zeeland - en dan volgen de namen van twaalf steden, gaande van Duinkerke over Nieuwpoort en Oostende naar Vlissingen, Middelburg tot Delfshaven - wel honderd haringbuizen worden uitgereed. In die periode was de Zeeuwse visserij ook al een belangrijke industrie geworden. Dit is te zien op de tekening van de Antwerpenaar Antoon van den Wijngaerde die omstreeks 1550 een panorama van Walcheren tekende. Op een deel van deze ruim 10 meter lange tekening staan meerdere vissersschepen als haringbuizen en hoekers afgebeeld.2 Vlissingen was in die tijd - naast Zierikzee en Veere - een bedrijvige vissershaven waar een vloot haringbuizen thuishoorde die afmeerde in het Buizengat. De netten werden gedroogd en hersteld buiten de wallen. Volgens Smallegange3 waren 'de eerste ingesetenen meest schippers, Schipreders, Visschers, Veynoots, huerknapen of bootsgesellen, makende een vermaerde Visschers en Schippersgilde, haer besig houdende met de Doggevaert, Tesselvaert, Houckvaert, Harinkvaert met visch en harink...'. In de kronijk van Reygersberg4 heet het: 'desgelijcks zijnder noch ander visschers die 't heel jaer door den daghelijkcksen vaert uit om visschen met kleynder schepen die men pincken en houckboots noemt' Van den Wijngaerde heeft die ook afgebeeld: een pinkje en een boot waarop een beug met haken (hoeken) wordt ingepalmd om de 'scelvis' binnen te halen. Dit stemt helemaal overeen met de bewering van Smallegange5 dat schelvis 'in alle desselfs uitwateringen en onze zee-gaten met den hoek of netten gevangen' wordt. Dergelijke pink is al afgebeeld op een schilderij van de rede van Zierikzee6 uit 1506 of 1540 en ook op latere iconografie. Uit stadsrekeningen van 1367 blijkt dat Antwerpse handelaars al meer dan 40 jaar verse en zoute vis op de Veerse markt kwamen kopen. In de 16de eeuw was dat niet alleen haring, maar ook bot, kabeljauw en schelvis, die waarschijnlijk door pinken, buizen en hoekers werden gevist. In 1720 waren er nog 28 pinken die hun thuishaven in Veere hadden. Dertig jaar later waren ze alle verdwenen.7 Van den Wijngaerde heeft ook de stelnet- of schutnetvisserij afgebeeld, die eveneens uitgebreid door Smallegange8 beschreven werd. Een smal, maar lang net werd bij laagwater dwars over een strandkil geplaatst. Met de vloed komt de vis achter het net en blijft daar met de eb gevangen. De buit kan gewoon opgeraapt worden. Dit soort visserij werd al in 1608 verboden, maar verdween daarom niet.9 In de dertiger jaren en zelfs na de Tweede Wereldoorlog, was deze visserij nog altijd te zien in 1 2

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1992 | | pagina 14