teit te voorschijn, de meeste nog 'en
bloc' aan elkaar bevestigd (zie o.a.
afb. 2).
Opvallend is, dat klaarblijkelijk de
decoratieve functie ondergeschikt was
aan de praktische. Verschillende te
geltypes waren door de tegelzetter
in één muur door elkaar geplaatst,
afbeeldingen bevonden zich op de
kop of dwars, en het geheel was zeer
slordig gevoegd. De toepassing van
de Veerse tegels laat zien dat het
gebruik ervan allang geen extreme
luxe meer was die gekoesterd diende
te worden.
Ontwikkeling van de tegel
Tijdens de 15e eeuw waren het in
eerste instantie slechts de 'happy
few' die zich een tegelvloer konden
veroorloven. En dan met name de beter
bemiddelden uit de kustprovincies,
omdat daar klei voorhanden was en
water voor transportmogelijkheden.
De vroegste (vloerï-)tegels waren
bedekt met loodglazuur en kenden
een slibdecor. Vanaf de late 15e eeuw
werden stenen muren verplicht i.v.m.
brandgevaar; de stenen- en plavuizen-
industrie verkreeg aldus een stevige
impuls
Uit Italië werd via Antwerpen de ma-
jolica-techniek overgenomen, die het
mogelijk maakte veelkleurige tegels
te produceren. Hierbij werden op een
ondoorzichtige laag tinglazuur voor
stellingen geschilderd. Deze tegels
waren echter erg duur. Na de Tachtig
jarige Oorlog, met het aantrekken
van de economie, werd de tegelvloer
voor een groot deel van de bevolking
gemeengoed. De majolica-tegel was
daarbij erg populair maar minder slijt
vast dan de 'oude' vloertegel. Nu
kwam ook geleidelijk natuursteen in
zwang als vloerbedekking. Met de
toename van bakstenen buitenmuren
werd de noodzaak ingezien van het
gebruik van een tegel op plekken
waar vuil en vocht optrok: met name
de plint. De majolica-tegel werd in
deze toepassing voor het eerst een
wandtegel (1540/1550). Tot recentelijk
had de houten plint nog de traditione
le hoogte van één wandtegel, nl. 13
cm. Korte tijd later werd de schouw
betegeld, nog later de muurvlakken
naast de schouw en verder op plaatsen
waar men snel met vochtige witkalk
in aanraking kwam, zoals trappenhui
zen. Een vloer met gedecoreerde tegels
toonde erg druk; een wandoppervlak
was veel kleiner en vereiste een an
dere decoratie. Waar eerder 4, 16
of meer tegels een ornament vormden,
werden nu eenheden van 1 tegel inge
voerd. De middeleeuwse vloer werd
geheel verlaten; een tegel kende nu
een figuratief plaatje en een orna
mentje, teruggedrongen tot de hoeken.
Er bleven nog wel tussenvormen voor
komen: de omlijsting liep soms over
in een volgende tegel en een rij vorm
de aldus een eenheid. Ook kende men
wel het tegeltableau, een 'schilderij'
gevormd door meerdere tegels.
Vroege wandtegels hadden nog een
geschilderde imitatie van de oorspron
kelijke vul- of spaartechniek waarmee
de vloertegel werd gedecoreerd: nl.
door met een 'slagroomspuit' witbak-
kende slib in uitgespaarde groeven
te spuiten. Langzaam werd ook dit
gedeeltelijk in negatief schilderen,
d.w.z. het schilderen van een achter
grond rondom bladvormen e.d., verla
ten; nu werd er geheel in positief,
direct, geschilderd.
Veel motieven kwamen naast elkaar
voor; zo kwam onder rneer onder in
vloed van het Chinese porselein de
blauw gekleurde tegel in de mode.
Na 162 5 was blauw de voornaamste
kleur. De tegel werd steeds minder
vol, moest goedkoper in productie
worden en uiteindelijk kwamen geheel
witte tegelwanden in gebruik (18e
eeuw)
Het platteland bleef echter gemiddeld
50 jaar achter op de mode in de stad.
Na 1650 kreeg het stadshuis een apar
te keuken en de aandacht kwam te
liggen op de muurbekledingen in de
woonvertrekken, nl. stoffen en leren
behangsels. De tegels, nu puur voor
praktisch gebruik in de keuken, wer
den ook om die reden eenvoudiger.
Op het platteland bleven tot ruim na
4