'Gehangen tot de dood erop volgt'; voorstelling op een 16e-eeuwse haardsteen uit het bezit van het Kon. Zeeuwsch Genootschap der WetenschappenProv. Depot voor BodemvondstenMiddelburg De veroordeelde en de beul beklommen elk een ladder, de beul om de strop om de hals van de jongen te leggen, de jongen om zo dadelijk aan de galg te sterven. Toen de strop om de hals van de jon gen lag daalde de beul zijn ladder af en legde die opzij. Daarna trok hij de ladder onder de jongen van daan, die met een smak naar beneden viel en stil bleef hangen. Meteen dood, dachten de omstanders en geen spektakel door een langdurig gevecht tegen de dood. Teleurgesteld ging ieder zijns weegs en de beul mocht op het schepenhuus zijn loon in ont vangst nemen. 's Avonds sloop üe diepbedroefde koopmansdochter de stad uit, juist op het moment dat de stadsklok het sluiten van de stadspoorten aangaf. Ze had de poortwachter wel een drink geld gegeven om te zwijgen. Zo vlug als ze kon liep ze naar het Galgen veld in Sint Kruis zonder aan mogelij ke struikrovers, dieven of ander tuig te denken. Toen ze haar geliefde daar aan de galg zag hangen, kreeg ze een flauw te en viel voorover in het zand. Hoelang ze daar gelegen had wist ze niet, maar toen ze haar ogen opendeed, zag ze het lichaam van haar jongen aan de galg, zacht beschenen door het maanlicht. 'Ave-Maria,bad zij en met haar rug tegen de galg ge leund viel zij in slaap. De mensen in de stad waren de gebeur tenissen al snel vergeten en het le ven ging door zoals elke dag. Intus sen waakte het zwangere meisje al drie dagen en drie nachten onder de galg zonder dat er ook maar iemand langs kwam om haar te troosten. Eindelijk, op de derde middag van haar dodenwake, kwam een schaapher der langs met zijn blatende kudde en zwart-witte schapershonden. Hij zag het ontroostbare meisje en vroeg of het haar geliefde was die daar hing. 'Ja,' antwoordde ze. 'En het kind dat ik draag is van hemMijn eigen vader heeft de vader van zijn klein kind ter dood laten veroordelen.' 1 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1992 | | pagina 18