kapelle flink aangepakt. Er is nu el
ke rnaand een raadsvergadering, waar
in zelfs de provinciale bladen be
sproken worden.
Het gemeentebestuur heeft kennelijk
in die tijd op sommige terreinen gro
te bevoegdheden. In de raadsvergade
ring van 27 november 1850 bijvoor
beeld wordt door de burgemeester
voorgesteld om, ten einde de veilig
heid in het dorp te vergroten, wa
gens en karren te verbieden sneller
dan 'in stap' door de bebouwde kom
te gaan; geleiders van driewielige
karren moeten zelfs lopen. Om nale
ving van deze regel zoveel mogelijk
te bevorderen zal de veldwachter die
eventuele bekeuringen geeft, de helft
van de opbrengst mogen houden!
Over een dergelijke zaak wordt geen
overleg gepleegd met de Commissaris
des Konings; men stuurt hem slechts
een afschrift van het besluit®.
We krijgen de indruk dat De Jonge
van Ellemeet niet van zeuren houdt,
en niet van onnodig of omslachtig
geschrijf. Zo zijn er twee brieven
van begin 1852 van de waarnemend
gedelegeerde voor het toezicht op
de veldwachters van Walcheren. Uit
de eerste blijkt dat veldwachter Ver-
schuure uit Oostkapelle het drie
maandelijks overleg van veldwachters
heeft verzuimd bij te wonen, zonder
dat de burgemeester dat schriftelijk
heeft gemeld. In de tweede missive
beklaagt de gedelegeerde zich erover
dat de burgemeester geen verslag
heeft ingeleverd over het gedrag van
de veldwachter, hoewel dat om "net
half jaar verplicht is. De Jonge van
Ellemeet antwoordt kort en krachtig:
toen hij in 1841 benoemd werd was
er een luie veldwachter en daarom
pleegde hij druk overleg met de ge
delegeerde. Sinds 1847 is er een pri
ma veldwachter, zodat er vanaf dat
jaar geen onnodige briefwisseling
heeft plaatsgevonden. De Commissaris
des Konings schrijft in mei 1852 dat,
ondanks het goede gedrag van de
veldwachter de voorschriften gehand
haafd moeten worden en daarom wordt
de burgemeester verzocht in het ver
volg toch rapport uit te brengeny
In het gemeentearchief van Oostka
pelle zijn veel voorbeelden van een
soortgelijk optreden als in het hier
voor vermelde geval, en hoewel De
Jonge van Ellemeet dus in het alge
meen een kordaat en voortvarend be
stuurder lijkt te zijn, roepen do
moeilijkheden over de bijstands
uitkering aan Abraham Koene in dit
verband toch wel vragen op.
Over het geval Koene zijn in het
gemeentearchief vierendertig brieven
aanwezig, maar uit verwijzingen in
sommige daarvan blijken er nog be
duidend meer verstuurd te zijn. De
gemeentebesturen van Oostkapelle
en Grijpskerke en de diaconieën van
die plaatsen harrewarren zonder uit
zicht op een opiossing over ae vraag
wie er 'onderstand' moet betalen aan
Koene. Volgens een resolutie van 18
december 1853 moeten die kosten door
de diaconieën worden gedragen. De
diaconie van Oostkapelle heeft dat
ook steeds gedaan, maar omdat Koene
eigenlijk thuishoort in Grijpskerke,
wil zij nu haar geld terug. Uiteinde
lijk dreigt het gemeentebestuur van
Oostkapelle met een proces en wordt
advocaat Lantsheer uit Middelburg
1 n
om advies gevraagd"". De ontknoping
is niet bekend, maar het verhaal laat
zien dat er ook in die tijd wel moei
lijkheden over bijstandsuitkeringen
waren. De aanwezige brieven over de
zaak Abraham Koene zijn gedateerd
tussen 17 september 1851 en 21 sep
tember 1853, bijna alle in de peri
ode waarin De Jonge van Ellemeet
burgemeester is. In aanmerking ge
nomen dat hij zo flink kan optreden
is het verwonderlijk dat het hem niet
gelukt uit de impasse te komen. Zou
hij de laatste tijd van zijn burge
meesterschap te veel in beslag ge
nomen zijn door zijn toekomstige func
tie als lid van Gedeputeerde Staten?
Het is wel opvallend dat hij zich het
laatste half jaar dikwijls laat ver
vangen door wethouder Maljaars; van
de zeven raadsvergaderingen is hij
slechts bij één aanwezig. Toch blijft
4