Willem Walraven, met vrouw en kinderen.
Schamhardt, de zoon van zijn zuster
die hij voor het eerst in 1938 en
daarna nog enkele malen als stuur
mansleerling in Indië ontmoette, be
zorgde deze uitgave en schreef er
een uitvoerige inleiding voor.
In 1992 verscheen de tweede vermeer
derde druk. Uit al zijn brieven
spreekt een zeer groot heimwee naar
zijn geboortegrond. Over tal van za
ken spreekt hij zijn mening uit. Zo
ook over taal in het algemeen en het
Dirklandse dialect, dat hij in zijn
jeugd sprak. Frans Schamhardt
schrijft in de inleiding tot de
Brieven
'Het minste teken van belangstelling
voor de Nederlandse taal in jonge
mensen trok hem aan en bracht je
bij hem meteen in een goed blaadje.'1
Walraven over taal en dialect
In een brief van 19 september 1938
schrijft hij aan zijn zuster J.F.
Schamhardt-Walravendie in Utrecht
woonde:'Het Zeeuwsch Genootschap
in Middelburg maakt ook studie van
dialecten, ook van het Flakkeesch,
en daar zijn ook uitgaven over.'3
Over zijn neefje Frans die de oude
spelling van De Vries en Te Winkel
weer wil gaan gebruiken:
'Hij is een lieve, aardige jongen.
Hij wil De Vries en Te Winkel gaan
schrijven en ik heb hem aangeraden
om dat te doen, want Marchant (de
nieuwe spelling, genoemd naar minis
ter Marchant, P.H.) heeft nog ner
gens ingang gevonden, behalve op
school. Dat duurt nog een half men-
schenleven, als onze generatie dood
is.'3
Aan Frans, 14 oktober 1938:
'Waarom ik zoo'n voorstander ben van
De Vries en Te Winkel? Omdat ik dat
altijd geschreven heb, en, zijnde nu
eenmaal een Flakkeeënaaromdat ik
niet de minste moeite heb met ge
slachten, en twee e's en twee o's!
De sch aan het eind van een bijv.
15