onder de afgescheidenen. Budding vestigt zich in Goes bij bakker De Jonge, houdt daar eerst godsdienst oefeningen aan huis en vervolgens weer in de schuur van de bakker aan de Wijngaardstraat. Een centra le plaats, zowel voor de oud-gere formeerde gemeente te Kapelle als die te Heinkenszand. Eerst later voegden zich Goesenaars als lidmaten erbij. De Goese oud-gereformeerde gemeente ontstond pas in 1842 na de toetreding van Gijsbrecht Sterk, die jarenlang een dominante rol in die gemeente zou bekleden. In 1843 ver dween Budding voor een tijd in de gevangenis, om daarna christelijk af gescheiden predikant te Groningen te worden (1844) en van 1848-1850 te boeren in Amerika. Het leidde vrijwel tot de ondergang van de Goese oud-gereformeerde gemeente. In 1851 kwam Budding terug, feite lijk als gastpredikant. Zowel voor hem als voor zijn getrouwen een on bevredigende situatie, waaraan men een einde maakte door de zogenaamde acte van verbintenis, die elk lid moest aangaan. Zij waren 'niet vele edelen'. Dekker concludeert, dat de meeste personen die lid werden van Buddings gemeente op de onderste sporten van de maatschappelijke lad der stonden. In de jaren 1853-1859 groeide de gemeente flink. De leden waren niet alleen uit Zuid-Beveland afkomstig. Ook uit Zeeuws-Vlaanderen Walcheren en Tholen sloten zich men sen aan. Onder invloed van Malan was Budding al in de jaren veertig veel van het oud-gereformeerde kwijt geraakt. Vanaf 1851 kon men zijn ge meente dan ook niet meer zuiver oud- gereformeerd, waarin de kerkorde van Dordrecht 1618/1619 centraal stond, noemen. Het was veel meer een vrije gemeente, die bestond naast christelijke afgescheiden gemeenten, die al een krachtige kerkelijke orga nisatie kenden, en oud-gereformeerde gemeenten, die onder leiding van Lede- boer en Van Dijke enige vorm van kerkordelijk samenwonen vertoonden. Drieëenheid Rond 1860 kwam Budding tot looche ning van de Drieëenheid Gods, wat leidde tot het vertrek van een aan tal lidmatendat daarmee niet kon instemmen. Vanzelfsprekend was daar aan het nodige voorafgegaan. Daniël Bakker bemerkte dat Budding in 1851 niet meer preekte in de zuiver Gere formeerde lijn. In 1858 en 1859 voerde Budding in zijn gemeente een aantal liturgische vernieuwingen in, zoals ritmisch zingen en een wekelijkse viering van het Heilig Avondmaal. Beïnvloeding door opwekkingsprediker George Muller in Bristol, die door Budding werd bezocht, was daaraan niet vreemd. Niet alle lidmaten kon den zich daarmee verenigen en zo ontstond een uittocht, die onder meer leidde tot de beweging van de 'tente' te Kattendijke, geleid door de bevin delijke Cornelis Dominicus. Aan de andere kant leidde de veranderde denkwijze van Budding tot een breuk met het verleden. De gemeente ver liet haar isolationisme, de blik werd verruimd en nieuwe contacten werden aangegaan, in het bijzonder met het milieu van Witteveen, die in 1859 een zendingsgemeente in Ermelo had ge sticht. De promotor daarvan was Arend Mooij, voorganger van de zendings gemeente in Middelburg. In de peri ode 1860-1870 wijzigde zich bovendien de verhouding tussen de evangelische gemeente en de Hervormde Gemeente van Goes. De laatste beriep ds. Drost, een rechtzinnig predikant en een be kende van Budding. Met de kerkelijke bewustwording van de orthodoxe Her vormden begon ook hun politieke emancipatie. Daarmee verloor de vrije evangelische gemeente haar aantrek kelijkheid voor de orthodoxe Hervorm den, een proces dat doorging ook na de dood van Budding toen om de opvolging van zijn persoon zwaar werd gestreden. Een kwalijke rol daarin was weggelegd voor ds. P. van Paas- sen, predikant bij de evangelische gemeente te Zaamslag. Nadat ten laatste ds. K. Loggers predikant van de vrije evangelische gemeente te 25

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1993 | | pagina 27