op te sporen. Hierbij maakt hij, zo mogelijk, een onmiddelijke evaluatie om trent de eventuele wetenschappelijke waarde van het waargenomen spoor en maakt er desgewenst een reeks opnamen van. Daartoe wordt het vliegtuigje in een optimale positie gemanoeuvreerd. De compositie van de opnamen, de gewenste belichting en de variërende contexten beïnvloeden de keuze van de gepaste hoek waaruit de opnamen dienen te gebeuren. Vervolgens worden de resultaten van de luchtverkenningen samen met de leden van de Werkgroep besproken. Vele sporen worden ook onmiddellijk op de begane grond met een summiere terreinverkenning nagetrokken. Het onder zoeksgebied wordt zo mogelijk meerdere malen per jaar en per seizoen overgevlogen. De herhaalde verkenning van een relatief beperkte regio vormt als het ware de leidraad van ons onderzoek, waarbij reeds vroeger ontdekte sporen opnieuw worden onderzocht. Op deze manier krijgt men een betere kijk op de relatie tussen bodem, landschap en archeologische inplantingOok kunnen zodoende heel dikwijls belangrijke aanvullingen op voorgaande jaren worden gemaakt. Verschillende opnamen moeten dan als het ware als puzzels aan elkaar worden gepast. De zeer grote versnippering van de percelen, vooral op Belgisch grondgebied, zorgt er dikwijls voor dat jaar na jaar andere delen van eenzelfde archeologische site worden gefografeerd, en dat men soms meerdere jaren moet wachten vooraleer een vrij globaal beeld kan worden geschetst. Resultaten Ook een volledig beeld van de reeds behaalde resultaten kan hier onmoge lijk worden geschetst. Wij beperken ons dan ook tot het aanhalen van een reeks typische sporen, waarover door onderzoek in Vlaanderen gegevens beschikbaar zijn. De hier aangehaalde voorbeelden zullen duidelijk aantonen in welke mate Vlaanderen en Zeeland éénzelfde regio vormen, hoe groot de verscheidenheid aan sporen, zowel typologisch als chronologisch wel is en tenslotte zullen ze het 'potentieel' voor Zeeland meer dan voldoende benadrukken. Een eerste reeks sporen heeft betrekking tot de geologie en de bodemkun de. In de kustvlakte zijn kreken (fig. 2) niet onbekend, maar de door luchtfotografie opgemerkte kreken zijn dikwijls niet op bodemkaarten e.d. opgetekend; ze illustreren treffend de mate waarin de zee een bepalende rol heeft gespeeld in de geschiedenis van dit gebied. Ook zandruggen en depressies wijzen op het bestaan van een zeker reliëf in het nu zo vlakke landschap. Hoewel hierover nog onderzoek aan de gang is, lijkt het wel dat deze topografische eenheden de prehistorische, en ook latere, mens hebben aangetrokken. Zo worden regelmatig in de nabijheid van dergelijke depressies en op ruggen sporen van Mesolithische aanwezigheid aangetrof fen, in het bijzonder in de Vlaamse Zandstreek. De prachtige parallel lo pende golvende sporen op figuur 3 zijn als zodanig nog niet definitief ge ïnterpreteerd, maar mogelijk hebben zij te maken met oppervlaktefenome nen, waarbij topografie, regen en wind een bepalende rol spelen. De meest opvallende sporen in ons luchtfotografisch bestand zijn ongetwij feld de honderden cirkelvormige sporen, waarvan ook in Zeeland voorbeel den bekend zijn (fig. 4 en 5). Uit opgravingen in Vlaanderen kan worden opgemaakt dat het hier in vele gevallen gaat om (nu genivelleerde) grafheuvels uit de vroege- en midden-Bronstijd (ca. 2100 tot 1100 voor Chr.).^ Ze kunnen zowel qua aantal grachten (één, twee of drie) als qua grootte (van 10 tot 100 m, met een piek rond 20/30 m doorsnede) 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1993 | | pagina 12