vrij talrijk, hoewel de individuele centra vaak slechts door enkele stukken vertegenwoordigd worden. Vooral te Aardenburg lijkt de Engelse (fig. 5-9) en de Schotse ceramiek voor te komen. Opmerkelijk is hier de aanwezigheid van heel wat aardewerk uit Southampton (fig. 8), dat elders niet voorkomt. d) Vanaf het midden van de 14de eeuw breekt het volwaardige steengoed pas goed door. We vinden in vergelijkbare hoeveelheden Siegburg- en Langerwehesteengoed in de meeste Brugse contexten, evenals in de voorhavens, in Aardenburg en elders (circa 10%, zelden meer dan 15%). Af en toe komen ook geel of groen geglazuurde witbakkende producten uit het Rijnland voor. Steengoed van buiten het Rijnland, zoals bijvoorbeeld uit Beauvais in Frankrijk, lijkt aanwezig te zijn, hoewel in zeer beperkte hoeveelheid. De vraag of een fragment uit het Rijnland dan wel uit Beauvais afkomstig is stelt zelden problemen. De late 14de en vooral de 15de eeuw worden ook gekenmerkt door de aanwezigheid van een klein percentage Iberische lusterwaar. Deze laat- Andalusischemaar vooral Valenciaanse producten lijken iets talrijker voor te komen in Brugge, Sluis en Damme dan in de andere voorhavens en Aardenburg, alhoewel dit beeld vertekend kan zijn. Afgezien van het Rijnlandse steengoed en de Iberische lusterwaar, komen alle overige importen eerder per uitzondering voor. Het zijn dan ook speciale gevallen die nooit een recurrent patroon lijken te vormen. 2. Discussie Uit de bovenstaande gegevens kunnen verscheidene algemene trends worden afgeleid betreffende het importaardewerk dat voorkomt in Brugge, Aardenburg en de Zwinhavens, gedurende de 11de tot de 15de eeuw. Enkele trends kunnen in verband gebracht worden met groot- of kleinschalige handel in aardewerk, andere met een combinatie van ceramiekimport en lokale produktie. Eerst en vooral is er de belangrijke aanwezigheid van Rijn- en Maaslandse importen tijdens de 11de en 12de eeuw, die duidelijk te maken heeft met handel in aardewerk op grote schaal. Het betreft hier niet alleen handel met de Brugse regio, maar ook met andere gebieden rond de Noordzee, zoals Nederland, Denemarken en Engeland. Het aandeel van de Rijn- en Maaslandse producten lijkt af te nemen vanaf de late 12de-vroege 13de eeuw. Vermoedelijk behoort dit fenomeen tot een ruimere trend, een soort Noordzee-patroon. Wat Vlaanderen betreft, kan de opkomst en evolutie van het lokaal aardewerk deze dalende trend wel licht verklaren. De tuitpotten die voorheen geproduceerd werden in de Rijn- en Maasstreek, worden vanaf de late 12de eeuw in grijs en rood aardewerk gekopieerd door de Vlaamse pottenbakkers. Daarnaast heeft de opkomst van het rode, geglazuurde aardewerk mogelijk het succes van de evneens geglazuurde Andennewaar beknot. Op het eerste gezicht lijkt het Rijnlandse protosteengoed de vroegere Pingsdorfwaar te hebben vervangen. Deze evolutie is vermoedelijk echter slechts schijn. Vooreerst is er een breuk op vorm-typologisch vlak: niet de éénorige kannen en kruiken in protosteengoed vervangen de kruikamforen in Pingsdorfwaar, wel de tuitpotten in lokaal aardewerk. Bovendien zijn de productiecentra van de Pingsdorfwaar niet dezelfde als de centra die het bij ons bekende en verspreide protosteengoed maken. Alleen het centrum Brunssum-Schinveld lijkt tijdens de volle en late Middeleeuwen steengoedvarianten naar onze 42

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1993 | | pagina 44