verdronken dorpen of dijken, havenwerken en brugresten. Zo worden op dit momemt bij Cuijk in de Maas onder verantwoording van de AAO de resten van een Romeinse brug onderzocht. In meer dan 90% van de gedane vondsten echter, betrof het scheepswrak ken. Nu bestond er in Nederland al wel enige ervaring met historische scheepswrakken. Immers, bij de Zuiderzeewerken waren enorme oppervlak tes voormalige zeebodem drooggelegd. Hierbij waren honderden scheeps wrakken ontdekt. Soms waren deze wrakken ongedocumenteerd verloren gegaan of vernietigd, maar gaandeweg was er in de IJselmeerpolders een dienst ontstaan, die zich bezighield met opgraven van deze scheeps wrakken. De eerste echte scheepsopgraving in dit gebied vond plaats in de Noordoostpolder en dateert uit 1942. Deze dienst, bekend als 'Ketelhaven', voerde het werk - met pas sinds 1974 een archeoloog aan het hoofd - naar steeds hogere maatstaven uit.-'- Voor het werk onder water was hij echter niet toegerust. Het is tegen deze achtergrond van een groeiend aantal vindplaatsen onder water en de afwezigheid van enige expertise op het gebied van archeolo gisch werk onder water, dat in 1980 Thijs Maarleveld voor een jaar parttime werd aangesteld door het ministerie van (toen nog) C.R.M. om de problematiek in kaart te brengen. De werkzaamheden mondden uit in een rapport Archeologie onder water de huidige situatie in Nederland. Zijn contract werd daarna jaarlijks verlengd, maar hij bleef slechts in deeltijd in dienst en zonder ondersteuning van een archeologisch geschoold team. In deze jaren legde hij als 'coördinator archeologie onder water' kontakten met de archeologisch aktieve sportduikers, dook met hen mee voorzover de beschikbare tijd het toestond, gaf voorlichting over de inhoud en werking van de Monumentenwet (1961) en probeerde een beleid te ontwikkelen Uit deze jaren stammen de eerste stappen in Zeeuwse wateren van de één- mansdienst, die later zou uitgroeien tot de huidige Afdeling Archeologie Onderwater.^ Slechts éénmaal eerder waren er door een rijksinstelling archeologische aktiviteiten ontplooid in Zeeuws water. In april 1970 namelijk kreeg een vissersschip bij de Schaar van Colijnsplaat (Oosterschelde) twee fragmenten van altaarstenen in zijn netten. Men zag het archeologisch belang van de vondst in en het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden werd gewaarschuwd. De Leidse archeologen stelden vast, dat het ging om resten van een heiligdom uit de Romeinse tijd voor de godin Nehalennia. Het heiligdom was door afkalvende oevers op 26 m diepte op de zeebodem te recht gekomen en totaal verspoeld geraakt. De archeologen, die het on derzoek uitvoerden, waren niet geschoold in duiken. Zij verzamelden hun gegevens boven water o.a. door met sleepnetten de bodem systematisch af te vissen. Gedoken werd door duikers van de genie met ouderwetse stan- daardpakken. De genieduikers vonden niets. In de jaren 1981 t/m 1983 werd onder begeleiding van de coördinator door de Zeeuwse duiker Valster op dezelfde plek een groot aantal duiken ge maakt ten behoeve van het Rijksmuseum van Oudheden. Het doel was door duikverkenningen inzicht te verwerven in de verspreiding van Romeins materiaal en vast te stellen, of de bodemsituatie zich zodanig gewijzigd had, dat nieuw materiaal met betrekking tot het Nehalennia-heiligdom toe gankelijk was geworden. Ofschoon heel wat scherven aardewerk, dakpan- 50

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1993 | | pagina 52