nen en ander puin, een fragment van een terracotta-beeldje en een stuk altaar werd gevonden, werden er geen opzienbarende vondsten gedaan. Er was dus geen aanleiding een grootschalig onderzoek te starten. Daarnaast werden in de jaren 1980 t/m 1983 nog enkele andere vondsten gemeld bij de coördinator. Hij dook mee op enkele scheepswrakken met de reeds genoemde Valster uit Goes met m.s. 'Raaf', met de Scheveningse duikvereniging Sirene met m.s. 'Zeeschuimer' en met de heer Wauben uit Den Haag met m.s. 'Pluvier'. Gedoken werd op een wrakje in het Brabants Vaarwater, vermoedelijk de 'Francois Narp' uit het midden van de acht tiende eeuw. Dit scheepje was reeds in 1975 ontdekt en bevatte toen nog een keurig gestuwde lading plavuizen, Delftsblauwe tegels, aardewerk, glazen, flessen wijn, kisten gevuld met zakjes specerijen, etc. Toen de coördinator meedook, was van dit alles niets meer waar te nemen. Zonder dat iets was gedocumenteerd was alles geborgen in een heftige concurrentiestrijd tussen de drie genoemde groepen. Grootschalig onder zoek op deze plek was niet nuttig meer. Een andere vindplaats was gelegen in het Mastgat nabij de Slikken van Vianen. Op deze plek waren houtresten gesignaleerd. Ook werd door de zelfde drie groepen als concurrenten gedoken. Na een aantal keren meege- doken te hebben kon de coördinator vaststellen, dat het ging om twee wrakken. Eén van een laat zeventiende-eeuws wrak, dat op het eind van de negentiende eeuw verstoord was door het zinken van een tweede schip. De wrakken bleken in erg slechte conditie. Tenslotte werd geconcludeerd, dat grootschalig onderzoek nauwelijks wezenlijke informatie zou opleveren. In juni 1982 werd door Valster in het Mastgat een nieuw wrakje ontdekt en gemeld. Nog diezelfde maand dook de coördinator mee en stelde vast, dat het ging om een klein houten tjalkje uit het eind van de negentiende eeuw. Het voordek verkeerde in een ppmerkelijk goede conditie. Helaas werd kort hierna tijdens een ankermanoeuvre het voorschip vernield, waarna het werd leeggehaald. Een deel van de vondsten belandde in het museum te Goes. Archeologisch onderzoek heeft verder niet plaatsgehad. In dezelfde jaren werden nog twee andere wrakjes in het Mastgat gemeld, doch de coördinator zag geen kans mee te duiken op deze vindplaatsen. Wel werd nog samen met de scheepsarcheologen van het Museum voor Scheepsarcheologie te Ketelhaven een verkenning uitgevoerd op een klein (ca. 11 m) platboomd Middeleeuws vaartuigje op het verdronken land van Zuid- Beveland nabij het verdronken Nieuwlande. Dit gebeurde tijdens laag water, zodat duiken niet nodig was. In dezelfde jaren begon ook het onderzoek op het wrak van het VOC-schip 'het Vliegend Hert'. Dit wrak ligt buiten Nederlands territoriaal water en was derhalve met de Monumentenwet niet te beschermen. Het werk werd uitgevoerd onder leiding van Engelsen en onder auspiciën van het Rijksmuseum te Amsterdam. Dit trok zich in 1983 terug, toen bleek dat de eindverantwoordelijkheid voor hetgeen wel of niet gebeurde niet bij de wetenschappers lag. Publieke verontwaardiging in Zeeland over het hele gebeuren leidde in 1983 tot de oprichting van de Stichting tot Behoud Onderwaterschatten Zeeland. De coördinator en later de Afdeling Archeo logie Onderwater heeft nooit meegewerkt aan het Vliegend Hert-project. 51

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1993 | | pagina 53