Ook in delen van de Oosterschelde heeft steeds sterke erosie plaatsge
vonden getuige o.a. het feit, dat de resten van het Nehalennia-heiligdom
nu 'midden' in de Oosterschelde liggen op 26 m diepte. Eenzelfde verhaal
gaat op voor de Grevelingen. Hier zijn nog steeds op enkele honderden
meters uit de kant de resten te vinden van het in 1682 verdronken Bom-
menede. Overigens is op dit moment een groep Rotterdamse duikers aktief
op Bommenede. Onder begeleiding van de AAO voeren zij een verken
nend, niet destructief onderzoek uit. Dat wil zeggen: zij proberen de
zichtbare resten in kaart te brengen zonder op te graven, dus zonder
airlifts
Wat betreft de morfologische veranderingen heb ik tot nu toe de nadruk
gelegd op verlies voor de archeologie door erosie. Er is in Zeeland daar
naast ook op veel plaatsen sprake van 'verlies' door verzanding. Is het
eerste geval van verlies voor de archeologie altijd negatief, het tweede
geval is dat minder. Eventuele scheepswrakken zijn immers niet echt ver
loren, doch slechts afgedekt met sedimenten. Je zou kunnen zeggen, dat
de wrakken 'verloren' zijn voor die archeologen, die toevallig onder water
werken, maar niet voor de scheepsarcheologie in het algemeen. Wel is het
zo, dat dergelijke wrakken vele meters diep in de bodem kunnen liggen
en in praktijk eigenlijk niet toegankelijk zijn.
Een voorbeeld van verzanding is al ter sprake geweest, te weten die bij
Bergen op Zoom in de oude Schelde. Een ander voorbeeld met een rijk
scheepsarcheologisch potentieel is de omgeving van Nieuw-en Sint-Joos-
land. In dit gebied, waar Walcheren en Zuid-Beveland aan elkaar zijn ge
groeid, lag vroeger de Walcherse rede. Een rede is niet onder alle
omstandigheden een velige ligplaats voor (zeil-)schepen. Van de rede van
Texel is bekend, dat er in de loop der tijden honderden schepen zijn
vergaan en die worden nu teruggevonden. Het is aannemelijk, dat ook op
de rede van Walcheren de nodige schepen zijn gezonken.
Nog zo'n gebied, dat waarschijnlijk heel wat oude scheepswrakken her
bergt is gelegen op de grens van Zeeuws-Vlaanderen en België. Hier
strekte zich ooit 't Zwin uit, waaraan Brugge, Damme en Sluis hun bloei
periode te danken hadden. Ook plaatsen als Brielle en Zierikzee zijn sinds
de Middeleeuwen steeds verder van zee komen te liggen. In al deze gebie
den mogen in de diepe ondergrond schepen uit de Middeleeuwen of ouder
verwacht worden.
Als laatste gebied met een fenomenaal scheepsarcheologisch potentieel moet
de voor-delta met zijn zandbanken en stroomgeulen genoemd worden.
Sinds het ontstaan van de zuidelijke Noordzee, dat samenhangt met het
afsmelten der ijskappen sinds het eind van de laatste ijstijd, was in dit
gebied theoretisch scheepvaart mogelijk. Dat er in de Romeinse tijd
scheep-vaartverkeer van en naar Zeeland plaats vond, staat vast. We
kunnen niet uitsluiten, dat dat eerder ook al het geval was. Ofschoon ook
in dit gebied hier en daar wel heftige erosie is aangetoond, is de erosie
voor het gebied als geheel niet te vergelijken met de erosie van de
WesterscheldeMet andere woorden, er zijn heel wat gebieden in de voor
delta, die al vele eeuwen een relatief rustige laatste ligplaats voor
scheepswrakken zouden kunnen bieden. We hebben hier waarschijnlijk te
maken met het oudste en rijkste scheepsarcheologische bodemarchief van
Nederland.
54