doen. Dat dergelijke pressie tot nu toe uit het Waddengebied kwam en niet uit Zeeland, is er de oorzaak van dat de laatste jaren de aandacht wat op het noorden van het land gericht is geraakt. Ik vermoed echter, dat wanneer de 'juiste' melding vanuit Zeeland komt - ik noem als tamelijk willekeurig voorbeeld een zeegaand schip uit de zevende, achtste of ne gende eeuw -, ander lopend onderzoek even zal moeten blijven liggen. Zeker wanneer daar de bedreiging reeds is, of inmiddels kan worden weggenomen Ik hoop, dat de toehoorders (politiek en duikers!) in het gezegde vol doende prikkels kunnen vinden om de aandacht wat meer ook op Zeeland gericht te krijgen. Na voorgaand overzicht van de stand van zaken in maritiem-archeologisch Nederland, wil ik enkele praktijkvoorbeelden van archeologie-beoefening in Nederlandse wateren presenteren. Aan de basis van het beheer van ons nationaal erfgoed onder water staan inventarisatie en verkenning van de gemelde vondsten. Stel, iemand doet een interessante vondst, bijvoorbeeld een scheepswrak, en meldt dat liefst met zoveel mogelijk gegevens aan de AAO. Deze gegevens worden sowieso opgenomen in het meldingenarchief. Soms zal de AAO besluiten, dat juist deze positie nader verkend dient te worden. Eén van dergelijke verken ningen is uitgevoerd samen met de Stichting Behoud onderwaterschatten Zeeland (SBOZ) in de Westerschelde bij de Schaar van Spijkerplaat (1988). Hier hadden duikers van de SBOZ houtresien ontdekt en gemeld aan de AAO. Men had echter zonder meetsysteem in het donkere water geen idee kunnen krijgen van de afmetingen en de precieze aard van de vondst. Het doel van de verkenning was derhalve vast te stellen hoe groot de vindplaats is, welke delen van schip en lading bewaard zijn gebleven, uit welke tijd het wrak stamt en hoe bedreigd het vondst complex is. Een bijkomend doel was de duikers van de SBOZ te leren hoe men zoiets aan kan pakken. De verkenning nam vier duikdagen in beslag. Na analyse van de resultaten was duidelijk, dat het ging om de groten deels uit elkaar geslagen resten van een negentiende-eeuws schip zonder enig spoor van lading. Het belang van de aangetroffen resten was niet van dien aard, dat direkt een grootschalig onderzoek ter plekke gestart moest worden.® Op grond van de resultaten van een verkenning kan ook besloten worden, dat een opgraving noodzakelijk is. Dat was het geval in 1985, toen drie mijl ten westen van Texel in de aanloop van het Molengat een wrak ver kend werd. Dit wrak bleek een gevarieerde lading halfprodukten te bevatten met onder meer baren lood, staven smeedijzer, rollen tin en pakketten halfgelooide huiden. Dit bood een unieke mogelijkheid dit specifieke stadium in het produktieproces te bestuderen, alsmede de gevolgde handelsroutes. Tijdens de verkenning werd duidelijk, dat onderwatertijd hier zeer duur zou zijn. Door de onbeschutte ligging zouden slechts weinig dagen per jaar geschikt zijn op deze plek voor anker te liggen en duikwerk te verrichten. De heen- en terugreis zouden telkens opnieuw ruim vier uur per dag kosten, en elke duiker zou als gevolg van de waterdiepte niet meer dan zestig minuten kunnen duiken. Wel bleek het zicht erg goed: meestal drie tot vijf meter en soms zelfs meer. Besloten werd gebruik te maken van het goede zicht en de 56

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1993 | | pagina 58