gebouwd is en een dubbele scheepshuid heeft. Het ligt in de bedoeling uiteindelijk de gehele scheepsconstructie boven water te brengen en het schip op schaal na te bouwen." Dames en heren, ik heb u een beeld geschetst van de nog jonge geschie denis en de huidige stand van zaken van de Nederlandse onderwaterar- cheologie. Ik heb getracht enige oorzaken aan te wijzen voor het feit, dat vanuit de professionele hoek (nog) niet zo veel aandacht is besteed aan Zeeland. Tenslotte heb ik aan de hand van enige praktijkvoorbeelden laten zien, dat goed archeologisch onderzoek ook in (troebel) Nederlands water mogelijk is. Ik hoop, dat u het met mij eens bent wanneer ik zeg, dat we er alles aan moeten doen om ons zeebodemarchief goed te beheren en te behouden. Het biedt immers geheel eigen, doch niet onbeperkte mo gelijkheden om meer te weten te komen over ons varend verleden. Arent Vos studeerde geschiedenis en is duiker. Hij is vanaf 1986 op free-lance basis jaarlijks betrokken bij de werkzaamheden van de Afdeling Archeologie Onderwater (AAO), tegenwoordig onderdeel van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) van het Ministerie van W.V.C. Noten 1. Reinder Reinders, 'Scheepsarcheologie in Nederland', in: KNOB-congresVerantwoord onder water (Amsterdam, 1986), 15-40. 2. Th.J. Maarleveld, Archeologie onder water. Voorlopig rapport over de huidige situatie in Nederland (Rijswijk, 1980) 3. Th.J. Maarleveld, 1981. Een jaar archeologie in Nederlandse wateren (Rijswijk, 1982). Th.J. Maarleveld, 1982. Een tweede jaar archeologie in Nederlandse wateren (Rijswijk, 1983). Th.J. Maarleveld, 1983. Derde jaar archeologie in Nederlandse wateren (Rijswijk, 1984). 4. Th.J. Maarleveld, 'Aanloop Molengat of lading als aanleiding', in: Reinder Reinders en André van Hoik (red.), Scheepslading. Inleidingen gehouden tijdens het zesde Glavimanssymposion Rotterdam, april 1992 (Groningen, 1993), 32-43. 5. In feite strekt het aandachtsgebied zich uit tot het hele Nederlandse deel van het Continen taal Plat, doch het in de Monumentenwet (1988) bepaalde is buiten territoriaal water niet af te dwingen. 6. Enkele belangrijke (jonge) morfologische veranderingen worden in hun maritiem-historische kontekst behandeld in: J.P. Sigmond, Nederlandse zeehavens tussen 1500 en 1800 (Amsterdam, 1989). 7. Ervaring kan geput worden uit het SlufterdamprojectTh.J. Maarleveld (red.), Vooronderzoek archeologie. Historisch-geografisch en geologisch onderzoek van de Maasmond in het kader van de voorbereiding van de aanleg van de Grootschalige Locatie voor de berging van baggerspecie uit het benedenrivierengebied (Rotterdam^ 1986)J. AdamsAFL. van Holk en Th.J. Maarleveld, Dredgers and archaeology. Shipfinds from the Slufter (Alphen aan den Rijn, 1990). 8. Arent D. Vos, Verkenning van een scheepswrak in de Schaar van Spijkerplaat (Rijswijk, 1989). 9. De fotogrammetrische werkwijze is nader beschreven in Th.J. Maarleveld en A.D. Vos, 'Ar chaeological mapping. A sub-North Sea experiment', Geodetical Info Magazine (oktober 1989), 30-35 10. Een recent overzicht van het Molengat-projekt is te vinden in: A.D. Vos, 'Ein Schiffswrack mit schwerer ladung im westen von Texel', Das Logbuch. Zeitschrift für Schiffbaugeschichte und Schiffsmodellbau (1993.2), 73-78. Zie ook noot 4. 11. Een overzicht van het Scheurrak-projekt is te vinden in: Thijs Maarleveld, 'Het schip Scheurrak SOI. Een scheepsopgraving in de Waddenzee', Spiegel Historiael. Maandblad voor geschiedenis en archeologie (december 1990), 573-577. 60

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1993 | | pagina 62