in het spel, en wel boezen, dat een wat vage betekenis heeft die neer komt op 'met bedrijvige drukte aller lei kleine bezigheden verrichten' of 'reddelen, rommelen, scharrelen, knut selen' en dat ook verwant is met beu zelen. Op een of andere manier zijn die woorden en hun betekenissen door elkaar gaan lopen. Bovendien kent het WZD nog het woord boezêêren met de betekenis 'bewegen'. Dat zou wel eens met het Franse woord pousser kunnen samenhangen. Pruum Ditzelfde nummer 93 geeft ook een prachtig overzicht van de verschil lende woorden die de Zeeuwen hebben om een bepaalde manier van kijken uit te drukken, zoals 'gepikeerd kij ken': gepikt, gerocht, geraekt om er maar een paar te noemen; of voor 'nieuwsgierig kijken, gluren': gèrven, gèrvelen, lumen, en schuinen, of glau- wen, een woord dat ook in het West fries en het Zaans bekend is, met dezelfde betekenis. Heel mooi vond ik de woorden pruum (Zuid-Beveland), pruums (West Zeeuws- Vlaanderen) en pruumig (Rilland) voor 'nors kijken'. Het Nederlandse pruim is in het Zeeuws prume. Het WZD geeft deze woorden ook, maar voor minder plaatsen. Het is een merkwaardig gebruik van pruum en het grote Woordenboek van de l?e- derlandsche Taal (WNT) maakt ook gewag van dit eigenaardige feit, er is een aanhaling uit Cornelis Eliza van Koetsveld (1807-1893, de latere hofprediker) (Godsdienstige en ze delijke novellen, 1858): 'Roelof stond pruimen te kijken'. Hij leefde een tijdje onder de poldergasten om hun aard beter te leren kennen. Daar zal hij het woord opgevangen hebben. Verder is er een aanhaling uit een artikel van J. Kousemaker (1832-1906, onderwijzer te Nisse, Zuid-Beveland) in de Navorscher 23 (1873), 28: 'In Z-Beveland zegt men pruim zien'. Dit naar aanleiding van een artikel van Johan ter Gouw over het woord bril dat zo gebruikt kan worden. Op Zuid-Beveland zegt men donker, zwart, bril en pruim zien. Kousema ker geeft hier een vernederlandste vorm, ook dat is een aardig aspect, want op Zuid-Beveland luidt het woord pruum. Maar dit terzijde. Bril was in de zeventiende eeuw algemener in gebruik en is alleen blijven voort leven in de dialecten. Het WZD geeft overigens de vorm brillig kieke(n). Ik vond nog een aardig versje: nie mand toont zich gewillig, want de meisjes keken brillig. De vorm pruims, 'nors kijken' is be kend in het Land van Waas en in de Betuwe en komt voor bij Van Dale en Koenen, juist in verbinding met zien, kijken. Als we het WNT mogen geloven, is dit pruim (Zeeuws pruum) en afleidingen slechts zijdelings met pruim (vrucht) verbonden. Het woord zou spontaan ontstaan zijn: 'De lip pen nemen de vorm aan dien ze bij het uitspreken van het woord pruim zouden hebben'Er is wel een zekere associatie met pruim, maar die is van secundaire aard. Je denkt dus aan de vrucht pruim en dan ga je je mond in een bepaalde stand zetten en dan ontstaat er een nieuw begrip dat uit eindelijk ook 'nors, stuurs' gaat be tekenen. Heel mooi komt dit tot uit drukking in een spreekwoord bij Tuinman (1726): zij zet haar mond alsof ze pruim wilde zeggen en in de Groningse zegswijze: Zai kin proem zegg'n in holln de mond dicht: 'zij ziet er stuurs uit, zij heeft de mond stijf dichtgeknepen'. Maar wat kiek je pruum kan alleen in Zeeland. Door de invullers van de vragenlijst (100 op dat moment) werd het gevraag de woord prim niet bevestigd. Dit woord roept meteen het Engelse woord prim in herinnering; het ww prim heeft onder meer een betekenis 'de mond tuiten', je zou ook kunnen zeggen: 'pruim zeggen'. Een ander voorbeeld van de rijkdom van het Zeeuws. (Ook weer uit Neha- lennia 93, vraag 23). Luusje dóód Terwijl in de regel de antwoorden op de verschillende vragen een bon te variatie aan vormen en betekenis nuanceringen bieden, is er heel af 1 3

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1993 | | pagina 15